Koningwinter
Hij maakt ijsschorsen op het water
kijkt met rode ogen toe.
Met een gefronst voorhoofd,
denkt hij aan later.
Aan vogels doodmoe,
waarvan de zang al lang is uitgedoofd.
De bomen staan kaal als ’n skelet,
monotoon en… ijzig koud.
De hemel hangt laag en bedekt,
met sneeuwvlokken het woud.
Bevroren bos, kathedraal met gangen,
waarover zilverwitte neergebogen takken hangen.
De beken lijken van albastmarmer,
gekantwerkt aan de boorden.
Alleen de Winterkoning in het verdorde lover,
zingt zijn lied in korte akkoorden.
In het paleis waar de Wintervorst regeert,
wordt heel rustig tussen kille witte lakens gemediteerd
tekst en afbeeldingen : Karel De Pelsemaeker.