Bestaat er zalf tegen de generatiekloven ?
Mijn neefje ging op schoolreis. Met de bus. In juni.
Er kon in die tussentijd al een oorlog uitgebroken zijn. Trump kon reeds alle, maar dan ook alle autobuswielen in Europa hebben opgevorderd. Het jongetje kon in enkele maanden plots volwassen zijn dankzij het nieuwe boek van Pascale Naessens “Mijn pure sprong vooruit”.
Ik maakte me geen zorgen om later, dat was die bewuste dag in juni als hij naar de Efteling zou reizen. Ik maalde ook niet om wat het kind zag in generaties en generatiekloven. Hij wÃst dat ik naar Tomorrowland ga, hij wist ook dat ik een tatoeage draag op een uiterst onzichtbare plek, hij wist dat ik alles kende over Java Script, Golang en low-level programmeertalen.
Maar nu vroeg hij me : Reden er al autobussen toen jij klein was ?
Dacht hij echt dat ik elke avond mijn mali ënkolder aan de kapstok van mammoettanden hing alvorens een stuk rauwe oeros te verscheuren ?
Ik had hem al uren verteld over vroeger maar vreesde voor imagoschade als ik hem ook sprak over het fonteintje van vroeger. Het fonteintje van vroeger, hoor ik je denken. Meende je nu echt dat wij als kind, net als nu, maar een kraan te openen hadden om drinkbaar water te hebben ? Met een gietijzeren pomp, zeker niet geluidloos, met geen te droge periodes en een lege regenput, met af en toe eens de doortocht van Tuur Pompe voor een nieuw “leerke” behielpen onze moeders, en ook vaders, zich met regenwater. Om koffie door te gieten, jawel Xania, doorgieten, om groenten te wassen, jawel Kevin, geen kant-en-klaar spul in een plastiekzakje, om pillen De Witt door te spoelen, moesten we echter naar ’t fonteintje op de hoek van de straat : jij Suzanne, met je gesteven strik in je haar en jij Albert, wel met haar maar zonder strik. Want dat was kinderwerk. In de winter was het doffe ellende of dolle pret : het water liet soms verstek gaan maar errond had zich een heuse ijsberg gevormd. Soms was water halen zelfs zo prettig dat moeder Margriet of pepe Denis kwamen kijken waar we bleven. En nee, het was niet met de emmer of de kan op het hoofd dat we vlug naar huis gingen, naar ons hutje in de brousse. Hoeveel romances groeiden er niet daar aan de hoek aan ’t fonteintje, zuiver, onschuldig, op het rechte pad gehouden door zuster Ignace of door meester Cornil.
Zij lachte mooi naar hem en soms kwam hij dichterbij en wreef er eens over, over de gietijzeren sleutel in haar hand.
Diezelfde schade zou ik mezelf toebrengen als ik hem vertelde over de lange kousen. Hij is opgegroeid met wegwerppanty’s in een wegwerpcultuur : de panty’s, de mixer, de computer, de relaties. Zou hij niet weer die pijnlijke trek om zijn jonge mond spannen als ik hem vertelde dat we bij Jeanneke gingen om de ladders in moeders kousen “door te halen” ? Zou hij begrijpen dat een paar naoorlogse kousen een loon van een volle maand betekende, dat kind dat nu rondloopt met een iPhone van tenminste € 300 ?
En die lei met griffel, zou ik hem daarover vertellen of liever niet ? Ik zou hem kunnen uitleggen dat er leien waren in steen met een houten rand afgezet, een echt moordwapen als je een klein broertje had die klopte met en op alles, ook m ét de lei óp je hoofd. Zou dat pedagogisch verantwoord zijn dat ik hem nu al op slechte gedachten bracht voor later, als de vakbonden hem opriepen te betogen en er vergaten bij te vermelden dat het beschaafd moest blijven ?
Ik zweeg maar. Ik zweeg ook over de kartonnen lei die je niet te nat mocht schoonwrijven of ze krulde op en ze stonk daarna als een otter in ontbinding. Maar nog erger stonk het sponsje in het blikken doosje van Valda. Het had nood aan vers water en aan lucht en dat kreeg het niet.
Hij was nog te ongerept om te beseffen dat we toen nog niet konden gamen, wel konden helpen bij de was van 6 weken of nog langer, een wasje dat meer dan enkele dagen arbeid eiste : inweken in een ketel waaronder vuur diende gestookt, door de wringer halen, bleken op gras, later wat sproeien en keren, koken, spoelen en weer door de wringer halen. Vooral die wringer kon ons wel bekoren, in het begin van operatie persen althans want na de doortocht van enkele voorlopers van string en tanga moest het wat vlugger gaan en duwden we handdoeken en marcellekes, het waren toen marcels, in één kluwen tussen de rollen. Het ganse systeem blokkeerde, het linnen zat gekneld en we hadden de indruk dat pepe in de onderbroek was achtergebleven.
Boven de Leuvense stoof kon het drogen beginnen, diezelfde stoof waarop de ijzers stonden heet te worden, snoerloos, stroomloos, stoomloos.
Maar de autobus ? Die reed al !