Krakelingengedicht
We vieren weer ons voorjaarsfeest
dat, in oud-Germaanse geest,
de bode van de lente is:
het einde van de duisternis.
De winter met zijn donkere dagen
zal ons niet lang meer plagen.
We dromen allen van het licht:
de lente is in zicht.
Naar het eeuwenoude heiligdom
drummen we in dichte drom
en nemen deel aan het festijn
met de visjes in de wijn.
Dan volgt daar de mastellenworp
bekend tot in het kleinste dorp.
De koeken vliegen in het rond
en vallen zelden op de grond.
De mastellen zijn een hebbeding
veel meer dan een herinnering.
Ze zijn gegeerd als een trofee:
wie ze kan grijpen, pronkt er mee.
Na ‘t vallen van de duisternis
wanneer de nacht in aantocht is
steekt men de ton met pek in brand:
de lente is weldra weer in ‘t land.
Albert Schrever