Uit de dichtbundel van Ugo d’Oorde

Sábado

Zal ik tot jou komen, tot jou die me leest
bij leven, en later misschien nog,
als ik in andere oorden wonen zal,
oorden van de geest, waar ook Dante nu
en Borges en zovelen.  

En zal ik komen met gespreide handen
gevuld met massa’s woorden
die slaapverwekkend kunnen zijn
of anderzijds je wakker houden
voor een lange tijd, wat ik hopen durf.

Of, zal ik, zoals het hoort vandaag
me beperken tot een afdruk maar,
van hij die blootvoets
op de breuklijn loopt van zee ën
die aanspoelen hier, om te keren vanwaar
ze kwamen, zoals ook wij eens keren zullen?

Weet echter dat ik schrijven zal
zoals ik gisteren schreef, eigenwijs
zoekend naar woorden, naar klanken,
en naar beelden, hun betekenis verscholen.

Zo,
als ik lezen moet van Michel Onfray,
in het Spaans vertaald nog wel:
Los hombres inventan dioses
para no mirar la realidad,
of omgezet, dat de mensen goden
gaan bedenken om niet de werkelijkheid te zien.

En lezen ga van Dani ël Dennet daarentegen
dat we nood aan goden en religie hebben
to explain things we can’t otherwise explain.

Was dan Dennet niet, een wijzer man?

Terwijl hier aangekomen,
ik eens te meer gelezen heb:
que lo que se ve es una visión de lo invisible.
in de muren van Alicantes aeropuerto,
als graffiti gebeiteld: dat wat we zien
een visioen maar is van wat onzichtbaar is.

Zo zal ik gissen wat de wind me leert,
wat de einder me verbergt,
wat de golven, wat het krijsen van de meeuwen,
wat op de dorste rotsen,
de kleinste bloem me zegt; of, mijn vriend,
luisteren naar de stemmen van de wereld?

Kom,
zoals vanmorgen hier de merel zong,
alsof in de palmen het grote leven
zong, het teerste blauw, en ik wandelen ging,
en toen zag, hoe in de dingen van de wereld,
onzichtbaar er aanwezig is
het Wordende, dat niet te stoppen is.

Ugo d’Oorde