Column, 07/06/2017 – Nadat we genoten van een lente die van start ging met veel zon en zachte temperaturen in maart, was april eerder iets kouder maar ook droog. Ook mei was heel warm en droog! Met enige nattigheid tijdens de laatste meidagen zijn we de zomermaand juni ingegaan. Laat ons nu hopen dat juni, met haar lange dagen, ook overvloedig de zon laat schijnen, hoewel regen een dringende noodzaak is. Onze regenput van achtduizend liter staat al drie weken droog! Maar ik smeek Sint-Medardus, die op 8 juni herdacht wordt, laat het alstublieft, net zoals vorig jaar, geen zes weken na elkaar regen.
Vorig jaar Hoogwaardige Sint-Medardus, heeft u dat wel gedaan. U liet zelf enige dorpen van Groot Geraardsbergen o.a.: Moerbeke en Viane en ook het Vlaams Brabantse Bever van een zondvloed genieten! Dit terwijl de zon had moeten schijnen om gouden oogsten van kersen, aardbeien en het hooi binnen te halen. Denk hierbij Hoog Heilige Medardus, ook eens aan al diegenen, die net als wij, enkele jaren geleden enige duizenden euro’s spendeerden aan zonnepanelen. Het is nu, tijdens de langste dagen van het jaar, dat we de meeste kilowatts kunnen opslaan. Wij lieten zelfs op de laatste dag van mei onze zonnepanelen, die sinds vijf jaar op ons dak liggen, kuisen. Dit om zo snel mogelijk 1000kw te produceren waarvoor we 210€ ontvangen. In 2012 stonden de zonnepanelen nog duurder dan nu, vandaar dat wij nog van groencertificaten genieten en dankzij de zonne-energie geen elektriciteitsgebruik meer hebben dat ons door een centrale geleverd wordt. Wij koken, doen de was en de plas, en verwarmen ons voor een deel, met elektriciteit die we zelf produceren!
Juni is, in onze gregoriaanse kalender, de zesde maand van het jaar. Het is een maand die 30 dagen telt en die haar naam dankt aan de Romeinse godin Juno, de echtgenote van Jupiter. In de katholieke wereld wordt juni ook de maand van het Heilig Hart genoemd. Dit omdat de derde vrijdag na Pinksteren meestal in juni valt en op deze dag het hoogfeest van het Heilig Hart van Jezus wordt gevierd. Zoals de traditie dat wil, wordt door plantkundigen juni ook de rozenmaand genaamd, dit omdat in juni alle planten van de rozenfamilie gaan bloeien.
Wanneer de maand juni aanbreekt, ga ik ook altijd aan die vreselijke examenperiode en het vak wiskunde denken, ook aan de proclamatie en het schooljaareinde. Ook de voormiddagen die we in de tijd dat we in de lagere school zaten en naar de kerk moesten gaan, om te biechten, zitten nog goed in mijn geheugen:In 1956 deed ik in de maand mei mijn ‘Eerste Communie’. In een nieuw pak met korte broek, met een wit hemd en met een strikdasje onder mijn kin en een wit ‘stoeferke’ in het zakje bovenaan mijn vest, trok ik samen met onze moeder naar de kerk van Overboelare. Alverwege ons parcours, naar de kerk toe, ontmoetten we aan de top van de heuvelachtige Zavelstraat Juliette.
Juliette was een bazige matrone van een vrouw die onze school kuiste en in de winter de kachels kwam aansteken, ze was ook bevriend met onze moeder. Juliette stond voor haar huis de straat gade te slaan en wanneer we haar genaderd waren, zei ze: ‘A Sjus-Maria, is dat ook al 7 jaar?’ Dit terwijl ze me nieuwsgierig aankeek. Als fiere knaap en in m’n beste nieuw pak, kon ik haar op dat moment ‘met een gedachte in mijn jonge jongenshoofd’ een ferme schop tegen haar schenen geven! Ik heb dat wel niet gedaan, maar telkens wanneer ik haar nadien ontmoette, en dat was bijna dagelijks, ben ik haar blijven ontwijken: ‘Foei Juliette! Om een eerste communicant, die zich al een fiere jongeman waande, zo te beledigen.’
Na onze eerste-communie-mis trokken mijn moeder en ik naar onze school aan de Kleine Buizemont. Daar werd, zoals op elke andere dag, onderricht gegeven. Maar als de leerlingen uit het eerste studiejaar hun eerste communie deden, mochten ze zich bij de onderwijzeres gaan tonen. Waarna we een briefje, of een geldstuk, van 20 Belgische frank kregen van ‘Madame’, want zo spraken wij onze onderwijzeres aan.
Van zodra we onze eerste communie hadden gedaan, gingen we gezamenlijk met leerlingen uit hogere studiejaren, iedere maand, op de eerste donderdag, te biechten. Hiervoor trokken we naar de Sint-Aldegonde kerk van Overboelare. Het was een lange rij van gemende leerlingen van het eerste tot het zesde studiejaar. We waren steeds met een 60-tal. De meisjes stapten vooraan met naast hen de onderwijzeres, die hen in goede banen leidde. De jongens liepen erachter, met naast hen de onderwijzer, of de meester zoals wij de onderwijzer aanspraken, hij moest dan de jongens in ’t oog houden. In juni 1956, na mijn eerste communie, was het de eerste keer dat ik meeging naar de kerk om te biechten. De laatste keer dat ik meeging zal de eerste donderdag van juni 1959 geweest zijn, want in september 1959 ben ik naar het atheneum in Geraardsbergen getrokken.De meisjes namen in de kerk plaats, voor de biechtstoel, waar de pastoor de biecht deed. De jongens gingen biechten bij de onderpastoor. Het was geweten dat de pastoor een veel strengere biechtvader was dan de goedlachse en vriendelijke onderpastoor. Ik ben er steeds van overtuigd geweest, dat de meisjes (de Eva’s) bij de strenge pastoor moesten gaan biechten, omdat zij het waren die steeds de jongens aanzetten tot een bepaalde zonde.
Iedere vrijdagvoormiddag kwam de onderpastoor ook naar onze school om ons, gedurende een schooluur, godsdienstles te geven. De man die in de 50-tiger jaren onderpastoor was in Overboelaere heette Frans Hiel, maar iedereen sprak van ‘den Hiel’. Eerwaarde heer Hiel, werd in oktober 1949 onze onderpastoor en bleef deze functie uitoefenen tot einde mei 1963. Hij kreeg in juni ’63 en mooi afscheidsfeest. Deze graag geziene geestelijke was ook een fervent duivenmelker. Velen hebben ook onthouden dat wanneer hij de mis deed, op een zondag dat zijn duiven moesten vallen, hij een heel korte mis celebreerde en tijdens zijn preek heel snel sprak. Hoe onze onderpastoor het klaargespeelde om rond Pinksteren zijn vurige prijsvliegers te verhuizen, weet ik niet meer, maar sommigen beweren dat hij zijn duiven al tijdens de winter had verhuisd. Ik heb wel onthouden dat deze eerwaarde met een hemelsblauwe Vespa rondreed. Op het stuur van zijn scooter stond een groot windscherm uit hard mica. Bovenaan het windscherm was er zelfs een lichtgroene zonneklep bevestigd. Zodanig kon onze onderpastoor zich, door weer en wind, op zijn Vespa door zijn parochie begeven.
De hemelsblauwe scooter met daarop de eerwaarde, in zwarte soutane en brede zwarte hoed, was een vaste verschijning in de parochie. Doch op een dag had de onderpastoor zich voor een vrachtwagen moeten mijden. Hij was door dat rijmanoeuvre gevallen en had een barst in zijn schedel opgelopen. Nadien droeg onze eerwaarde steeds een helm. Zijn brede zwarte hoed was dan achteraan zijn Vespa, op een bagagedrager, van blinkende inox, vastgebonden. Hierdoor kon hij, als hij dit nodig achtte, steeds het hoofddeksel omwisselen. In het begin van de maand brachten zowel de pastoor als de onderpastoor het heilige sacrament bij de bejaarden. Aangezien Overboelare een grote gemeente is, deed de pastoor de gemeentekern en de onderpastoor de gehuchten. Hierdoor dook onze onderpastoor, met een draagbaar tabernakel, dat met een riem aan zijn nek hing, op zijn hemelsblauwe Vespa her en der in de parochie op.
Juni doet me ook denken aan hooiweiden en bloeiende graanvelden, aan zoetgeurende aardbeien, aan rijpe kersen en ook aan stoofpotjes van jonge groenten. Mijn ouders kweekten, in hun lochting, al hun groeten. In juni werden de eerste nieuwe patatten, de jonge wortelen en de peulerwtjes (de mangetouts) geoogst. Onze moeder maakte er een stoofpotje mee. We aten dat gerecht, dat goed met verse tijm en laurier gekruid werd, steeds met gebraden spek of met een varkensspiering en een lepel mosterd of pickles. Onze pa ging dan meestal ook een fles geuze ontstoppen. (H)eerlijke zomerse dagelijkse kost is dat, waar ik als kok van ons gezin nog steeds van houd. Vorig jaar, tijdens de koude midzomerperiode, heb ik er nog eens een 12-tal vrienden mee verrast: ‘Het is eens wat anders, en heel lekker. Dit is zeker voor herhaling vatbaar!’ kreeg ik als compliment.
Volgens enige gezegden zou juni ook het weer van een deel van de zomer bepalen, want: ‘Gaat juni goed voorbij, dan is men in juli nog blij’. ‘Wat Sint-Medardus (of 8 juni) geeft, droog of nat, zes weken duurt het dit of dat!’ En het is nog niet alles: ‘Het weer van Sint-Jan (of van 24 juni), houdt dertig dagen aan!’ En, maak u zeker maar geen zorgen want deze oude wijze gezegden zijn heel coherent: ‘Als op Sint-Pieter (of op 29 juni) het haantje kraait, komt het regenweer ons toegewaaid.’ Het mooiste gezegde over de rozenmaand vind ik deze wel: ‘Juni rustig en warm, dan maakt ze de boeren niet arm, komt de zonneschijn daarbij, dan maakt ze de boer en de stadsmens blij!’ Zeker diegenen die al, een deel van hun spaarpot, in zonne-energie investeerden.
Karel De Pelsemaeker