Column, 01/09/2017 – Telkens wanneer ik in Overboelare langs de Buizemont voorbijkom, gaat mijn aandacht naar een mooi, en languit langs de straat liggend, gebouw. Een pand, dat met zijn pilaren en bogen en veel mooie bakstenen, opvallend is aan de Toscaanse stijl doet denken. Het siert, er nog sinds jaar en dag en nog steeds goed onderhouden, de straat.
In vervlogen tijden was dit gebouw, dat in 1908 werd opgetrokken, een school:De Lagere Gemengde Gemeenteschool Overboelare, sectie Kleine Buizemont. Zo noemde dit onderwijsinstituut waar ik als 3-jarige kleuter voor het eerst schoolliep. Na de kleuterschool bleef ik er tot en met het vierde studiejaar. In september 1959 ben ik naar “ ’t stad” naar school getrokken.
Daar, in dat schooltjes op de Kleine Buizemont, speelde ik in de tafelzandbak van de kleuterklas en leerde ik liedjes zingen zoals: “Floeren Jantje zo zwart al roet, ging eens wandelen zonder een hoed, en dat zonnetje scheen op zijn bolletje”… enzovoorts.
Hier hingen, in de kleuterklas, beeldplaten van Zwarte kindjes met beeldige strooien rokjes aan. Die, zoals de onderwijzeres ons vertelde, in het werelddeel Afrika in Congo, in de mooie strooien hutten die ook de beeldplaten te zien waren, woonden.
Hier zongen we in 1953 “Wie gaat ermee met ‘vliegmachien’ naar de Zwarte kindjes zien?”.
We speelden er met de houten mecano, of prikten op een prikmatje, met een prikker, prentjes uit prikblaadjes. We kleurden met kleurpotloden de prenten van Roodkapje en van de wolf, in onze kleurboek. Hier leerden we het ‘Weesgegroetje’ en het ‘Onze Vader’ bidden. Hier stapten we ’s morgens de ‘naar de school ruikende’ gang binnen, waarin langs beide kanten aan de muren een lange rij kapstokken hing. Daar moesten we ons boekentasje aanhangen vooraleer we de speelplaats opstappen. Elke schooldag om 9 uur stapten we dan de klas in. Een 50-tigtal leerlingen jongens en meisjes door elkaar, die volgens hun ouderdom een klaslokaal instapten: de kleuters in de kleuterklas, bij madame Maria. Het eerste, tweede en derde leerjaar in de klas van madame Suzanne en ‘de grote gasten’ of het vierde, vijfde en zesde leerjaar (studiejaar, zoals we zegden), bij meester Chris.
Op 1 september hadden de meisjes meestal een nieuwe voorschoot aan en de jongens een nieuwe stofjas ‘een kiel’ zoals we ons zwartgrijze jasje ook wel noemden. Hier dronken we aan 5Bef. per week, iedere dag tijdens de speeltijd van 10u een flesje melk en op donderdag een chocolademelk. De melk was van het merk Stassano, het waren kwartliter flesjes met een grote flesopening waarop een dekseltje in aluminiumpapier zat en waarin je met je duim een gat kom duwen om het flesje leeg te drinken.
Hier brachten we iedere maandag meestal een briefje van 20 of 50 Bef. mee om op ons spaarboekje van de Algemene Spaar en Lijfrentenkas (A.S.K.K ) te zetten. Op een kartonachtige spaarkaard, die een geelbeige-achtig kleur had en die in 52 hokjes was verdeeld en waarop vooraan het logo de bekende ‘bijenkorf’ van de ASLK stond, schreef de onderwijzer(es) het gestorte bedrag. Het geld werd later door de bank op school afgehaald en op onze spaarboek gezet. Als dat geen kosteloze service was. Nu is zoiets, als een gratis dienst van de bank, ondenkbaar.
We leerden er ook nog met een griffel op een lei schrijven en waren daar ook voor uitgerust. Bijna iedereen had een aluminiumdoosje waarin een sponsje zat om onze lei vochtig proper te kunnen wrijven. Die sponsdoosjes kregen, nadat het schooljaar enige weken bezig was, een specifieke geur, bijna dezelfde geur als het schoolbord en de zinken emmer met water met de spons erboven om het bord te kuisen. Een geur die de klas overheerste, een schoolgeur, zoals klaslokalen in die tijd roken! Er waren ook droge bordvegers, maar deze voorwerpen zaten op de duur vol krijtstof en moesten dan uitgeklopt worden. Ook daar heb ik plezante herinneringen aan, want vanaf het eerste leerjaar kregen we wekelijk de onderpastoor van Overboelare op bezoek. Wanneer hij iets op het bord wou schrijven of tekenen veegde hij eerst het bord af met zo een bordveger en terwijl viel er meestal een stofwolk, van wit krijt, op zijn zwarte rok.
In de klas van madame Suzanne hing ook de landkaart van Belgi ë en achteraan tegen de muur stond een heel hoge schoolkast met de potten van metriekstelsel erop. Het is te zeggen er stonden tinnen inhoudsmaten op van 1cl, 1dl, 5dl of een halve liter ‘een pint’ en 1liter . De milliliter (ml) was er niet bij, deze inhoudsmaat was te klein om in tin te vervaardigen. Verder hingen er ook beeldplaten, uit de gewijde geschiedenis aan de muur. Heel dikwijls was ik, fel afgedwaald van de les die bezig was, de landkaart aan het lezen (te bestuderen). Op deze schoollandkaart stonden afbeeldingen: in Haspengouw stonden er bieten getekend, in West-Vlaanderen aan de grens met Frankrijk tabak, In Henegouwen koolmijnen, in Luik hoogovens, in Luxemburg koeien, in de Kempen rogge, in de Polders aardappelen en in Antwerpen stond de haven met zeeschepen.
Wat me ook bijgebleven, dat er iedere dag rond 11u 15, of juist voor de noen, een auto voorbij trok met belgeluid. Het was de soepmarchand uit Geraardsbergen die op de Buizemont soep kwam verkopen. Verder was er tot in de 50-tiger jaren weinig autoverkeer op de Buizemont, er waren wel altijd voetgangers en fietsers op de straat. Om de twee dagen trokken er ook twee jonge vrouwen door de straat met een kruiwagen en met een draagdoek op hun rug, gevuld met broden. Ze deden op deze manier hun broodronde om het brood, dat hun vader had gebakken, tot bij de klanten te brengen.
Er was niet ver weg van de school ook een winkel waar we soep gingen kopen, bij Julia Klimme. Daar stond in de winkel een tafel met dozen waarin lekstokken, pakjes zuur, zure hosties en ‘vleesjes’: een zoet snoep dat sommigen met de moeilijke naam ‘marshmallow’ vernoemden. Er waren ook Lutti caramellen en chocolade pillen. Wie voor 2 frank iets ging kopen kon zelfs al een Ascot (nu een Mars) of een Zip kopen. Er waren ook snoepen met een heel specifieke naam, namen die we op school niet mochten uitspreken, zoals o.a. ezelkloten en nergerinnentetten: respectievelijk cocosbollen en melo-cakes, deze laatste mochten we, op school, wel als negerzoenen vernoemen.
Hoe deze snoepen nu, in 2017, noemen weet ik niet. In elk geval is het woord ‘neger’ uit onze taal geschrapt en vernoemen we onze Afrikaanse broeders als ‘een Zwarte’. Precies of ze wisten dit 64 jaar geleden al, want wij zongen toen reeds: “Wie gaat ermee met ‘vliegmachien’ naar de Zwarte kindjes gingen zien?”
Karel De Pelsemaeker