Goeferdinge, 20/10/2017 – Op 13 oktober zag ik in de velden van Henegouwen suikerbieten rooien. “Door de koude weersomstandigheden tijdens de laatste week van april werden deze gewassen, dit jaar, iets later gezaaid dan normaal. Ze zijn ook door de zeer warme dagen en droogte in juni langzamer gaan groeien. De warme normale zomer en het najaar hebben er echter voor gezorgd dat zowel suikerbieten als voederbieten en ook aardappelen toch goed zijn gaan ontwikkelen.
Hier in Pays des Collines is er de laatste jaren ook een teelt van witloofwortels ontstaan, ook deze velden worden, net zoals een bietenvel, machinaal gerooid. Het suikergehalte van de suikerbieten is dit jaar zelf hoger dan normaal. Ook in september nam de toename van de wortelopbrengst evenals de stijging van het suikergehalte nog toe: dit jaar is de suikeropbrengst per hectare bieten in elke suikerfabriek hoger dan het gemiddelde van de laatste vijf jaar”, vertelde de jonge landbouwer en eigenaar van het veld me.
De prijs van de suikerbieten hangt vooral af het suikergehalte, vorig jaar was het een slecht jaar qua suikergehalte. Onze bieten worden geleverd aan een suikerraffinaderij in Fontenoy nabij Antoing, aan de Franse grens en niet ver van Doornik. Deze fabriek heeft, na 2008, mogen haar capaciteiten verhogen nadat de suikerfabriek in Moerbeke-Waas is gestopt. Wij zijn sinds dit jaar ook niet meer verbonden aan een quotum dat ons vroeger werd opgelegd. Het areaal suikerbieten groeide in het eerste jaar zonder suikerquotering in de Europese Unie met iets meer dan 17 procent! — kwam ik verder te weten.
Een viertal jaar geleden verbleven we tijdens periode van Allerheiligen in Danizy, een plaatsje tussen Saint-Quentin en Laon. Het viel ons op hoeveel suikerbieten er daar nog steeds geteeld worden. Uiteraard is ook daar de moderne landbouw volop toegeslagen en zijn ze daar al lang de Flandriens die hun bietenvelden kwamen onderhouden vergeten. Als je er nu over een Flandrien spreekt, vernoemen ze Tom Boonen en Philippe Gilbert. Nochtans was ‘les Flandriens’ eerst een begrip voor Vlamingen die in Noord-Frankrijk naar de bietencampagnes trokken, later werden ook de ‘Vlemsche coureurs’ onder deze benaming geklasseerd. Een Flandrien, is een zwoeger, een harde werker, iemand die het harde labeur (de moeilijkheden of het slameur en de injuren) aankan!
Ik heb in mijn jeugd zo een Flandrein gekend, hij heette Jean De Vos. Ik heb met deze man ooit een onderhoud gehad omdat ik, toen ik nog schoolliep, over ‘Flandriens in de bietencampagnes in Noord-Frankrijk’ een spreekbeurt heb gehouden. Ik kan er ook bij vertellen dat ikzelf dikwijls in het bietenveld allerhande karweien, zoals ‘bietenzetten’, bieten rooien en bieten in de kuil plaatsen heb verricht.
Flandrien Jean De Vos, was gekend als een obscene vrijgezel die luidop over vrouwen droomde. Hij woonde , als hij thuis was, tot in 1971 in Overboelare aan de Veldekensdreef in een barak. Niemand wist of hij enige familie had. Je kon hem ook heel dikwijls op caf é horen pochen over al de bietencampagnes die hij had meegemaakt en over de mooie Franse vrouwen waarmee hij het bed had gedeeld.
Jean De Vos, of ‘Jang Vos’ zoals hij vernoemd werd, beweerde dat hij 21 bietencampagnes ‘betterauvencampagnes’ had meegemaakt. Het was, voor Wereldoorlog I en tussen de 2 oorlogen in, dat veel mannen uit Oost- en West-Vlaanderen, of zij die in het Schelde- en Dendergebied, woonden naar de bietencampagnes in het Franse Picardi ë trokken. Ook vanuit Haspengouw en het Hagenland trok er volk naar de Franse bietenvelden.
Al vanaf half mei vertrokken ze en sommigen kwamen maar na Allerheiligen, met hun goed verdiende centen, terug naar hun heimat. De eerste klus die ze op de Franse velden moesten verrichten was het “zetten van de bieten of ‘bietenzetten’ ”: de bieten die te dicht bij elkaar gezaaid waren, werden met een schoffel (een krapper in hun jargon) weg geschoffeld. Eindeloze velden vol gezaaid met bieten lagen op hen te wachten! Wanneer alle bieten gezet waren begonnen ze opnieuw, maar dan om het onkruid weg te schoffelen. Rond einde juni kwamen sommigen van hen naar huis. Maar de meeste Flandriens bleven in Frankrijk, want ze werden ingezet bij het hooien en oogsten. Nadat de gerst was gepikt, werd er geploegd en werden er rapen gezaaid. De rapenvelden werden op dezelfde manier als de bietenvelden door de Vlaamse loonarbeiders onderhouden. Terwijl bleven zij ook de bietenakkers, die tegen venijn gesproeid moesten worden, onderhouden. Dit gebeurde manueel en met een rugsproeier. In september hielpen ze mee bij het dorsen van het koren aan de dorsmachines en met het rooien van aardappelvelden. Eind september en begin oktober werden dan ‘de bieten gekopt’, t.t.z.: het loof werd van een partij bieten afgesneden om ze daarna te rooien.
Honderden hectares suikerbieten werden met man en macht uit de Picardische bodem gerukt en naar de suikerraffinaderijen gebracht.
De voederbieten werden op het erf ingekuild tegen de winterkou. Volgens Jean De Vos, werden er 6 dagen op 7 gewerkt, 10 tot 12 uur per dag was normaal, maar nooit op zondag! ‘Au grand, jamais le dimanche!’ riep hij met opgestoken rechterarm. ‘In de weke zettege kik betterauven en de zondag ging ’k maan betterauve planten’, was één van zijn uitingen die hij zich in zijn Overboelaars dialect dikwijls liet ontvallen.
‘De Françaises woren zot van Flandriens! Mocht ge het weten’, zei hij, terwijl hij daarbij zijn hoofd achterover knikte. ‘Wanneer we vertrokken, was het overal feest. Op elk boerenhof waar we tijdens onze terugtocht konden slapen, stond er een biet die zoals een aangezicht was uitgesneden en met een brandende kaars erin’. We konden op deze plekken ook goedkoop eten en wijn of cider drinken tot wanneer we zat waren! Slapen deden we op de hooizolders.
Ik heb het altijd graag gedaan; van in 1919 tot in 1939 ben ik ernaartoe geweest. Dan is de oorlog begonnen, anders was ik er nog langer naartoe geweest!’
In de late 50-tiger jaren heb ik Jean leren kennen als boerenknecht. Hij werkte bij de boeren die hem het meest betaalden en eten gaven. Hij eiste ook dat de boerin zijn werkkledij waste. Hij had drie dezelfde werkpakken, bijna drie dezelfde hemden en enige onderlijfjes. Onderbroeken droeg hij nooit. Hij was gekend als een goede knecht, maar als een obscene (een vuile) vent, als een zeveraar: ‘ Ge meugt nie alles geleuven van wat dat hij vertelt!” was een algemeen gezegde wanneer hij zich in de omgeving bevond. Waarop hij dan met zijn hoofd achterover knikkend repliceerde: ‘Mocht ge ’t weten’.
Op een dag, tijdens de lente van 1971, bleef Jang zijn keet dicht. Buren vermoedden dat Jang zijn ‘kaars was uitgegaan’, want zo sprak hij over iemand die overleden was.
Wanneer ik onlangs in mijn krant las dat er op 7 november, uit 5 geselecteerde renners, de Flandrien 2017 verkozen zal worden, dacht ik aan die enige echte Flandrien uit de bietenvelden van Noord-Frankrijk. Aan die obscene man die nooit onderbroeken droeg en, als hij niet ergens in het veld bezig was, in Overboelare aan de Veldenkesdreef, in een keet woonde.
Karel De Pelsemaeker
PS: de namen van de 5 geselecteerde renners zijn: Yves Kampaert, Thomas De Gendt, Greg Van Avermaet, Oliver Naesen en Philippe Gilbert.