Het Kerstgeschenk van de man met de klap: Het was kerstmorgen! Een diepblauwe hemel welfde zich over het liefelijke Oost-Vlaamse stadje Geraardsbergen, waarvan de Oudenberg, een steile, met sneeuw bedekte heuvel aan de oostkant van het stadje, op een parel leek.
In de glanzende stralen van de kerstdagzon glinsterde en flikkerde alles, als waren talloze edelstenen uitgestrooid over het zilveren kleed, dat als omlijsting scheen omheen het kleinood in de Dendervallei. De bomen zouden bijna zwart tegen de heldere, blanke, glinsterende dons afsteken, indien ook zij niet op hun takken een deel van de uigestrooide sneeuwlast ontvangen hadden, een last, die ze onschuldig droegen en die hen tot sieraden verhief. Ook de daken langs de straten, en de torentjes hier en daar in de stad, schitterden krijtwit in de vrolijke zonnestralen. Alles zag er feestelijk uit, zoals het past op een grote feestdag zoals Kerstmis. Moeder Natuur had zich getooid met enige sieraden, welke haar in deze tijd ten dienste staan, ter ere van het pasgeboren Kerstkind, dat door zijn komst weldra aan de aarde herleving en vernieuwing zou brengen.
Waarschijnlijk bewogen zulke gedachten de geest van de slanke, eenvoudige doch welgeklede wandelaar, die met een lichte tred en een vrolijke blik langs de vijver van de Oudenberg wandelde. En bewonderend zijn ogen te gast liet gaan aan het verrukkelijke winterzicht, dat hem langs alle kanten omgaf. Af en toe stond hij stil, en keek met welbehagen hetzij naar een schilderachtige groep bomen in hun nieuwe dos, hetzij naar het vreedzame, door de Dender in twee verdeelde stadje, waarboven fijne rookwolken dreven, aan de schouwen ontsnapt. Wijd en zijd was niemand te bespeuren. In de woningen vierde iedereen het kerstfeest; niemand buiten de eenzame wandelaar scheen er behoefte aan te hebben om op een heldere winterdag eens buiten de adem op te halen. De wandelaar was, zoals we al schreven, rijzig en goed gebouwd. Zijn bruine loden, welke in Schotse tweed was, paste goed bij zijn atletische gestalte, en zijn lichtgrijsbruine geruite muts paste heel mooi bij zijn hoogblond haar.
Eensklaps wendde hij zich om. Een benauwde kuch trok zijn aandacht: hijgend en zuchtend kwam een vrouwtje de steile trappen, die de Oudenberg met de stad verbinden, op. De trappen schenen het dametje zwaar te vallen, temeer daar zij, ondanks haar feestkledij, een zware reistas, waarvan de oren over haar rechterschouder gespannen waren, droeg. ‘Wel, mevrouw,’ vroeg de wandelaar in het Vlaams met een raar accent, ‘waar wil je naartoe?’ Het moedertje bleef even staan, haalde diep adem en antwoordde: ‘Naar Deux-Acren, meneer, in de Walen, naar mijn familie.’ De heer schatte dat de vrouw van Sloveense afkomst was. ‘Nu, waarom neem je geen taxi als je met zo een zware korf geladen bent, en langs deze trappen hier, dat is toch een omweg.’ ‘Mij laten voeren door een taxi? Ja, jij zou het nogal zeggen. Met de taxi rijden dat kost mij euro’s.’ ‘En kan dat er niet af?’ ‘Och, lieve hemel, neen! En het ligt mij zo nauw aan het hart; ik zou zo graag op tijd komen aan de kersttafel maar ik wil hier eerst nog de kapel binnengaan, om bij Onze-Lieve-Vrouw wat te bidden, alvorens ik mijn kerstgeschenk aan de kinderen ga geven.’ ‘Hola, het kerstkindje brengt hen zeker wat moois?’ ‘Och, ’t is niet veel. ’t Gaat niet meer voor arme mensen zoals ik, maar er zijn zieken ginder in de Walen, ik breng hen gewoon wat mattentaarten en wat kledij die ik in de kringloopwinkel kocht. Ze moeten maar tevreden zijn. Ik heb ook gedaan wat ik kon, en nu heb ik geen euro meer over.
‘Maar voor de welstellende heer zal ’t kerstmannetje wel beter gezorgd hebben, denk ik.’ ‘Zo, zo denk je dat? Wel, je raadt het goed, hoor! De kerstman heeft mijn vrouw en mij zeer goed bedacht.’ ‘En mag ik ook weten waarmee?’ vroeg het vrouwtje nieuwsgierig. ‘Ja, raad maar eens wat rijke lui gaarne hebben.’ ‘Een nieuwe gsm of smartphone voor u en een kostelijk parfum voor mevrouw?’ ‘Mis, nog veel meer.’ ‘Nog meer! Een…computer?’ ‘Neen, ook al niet!’ ‘Och, hoe kan ik het dan weten? Misschien een nieuwe auto.’ De wandelaar lachte hartelijk. ‘Neen, je bent er lang niet. Maar ik laat je niet meer raden, ik zal het je verklappen, want we zijn zo trots met wat we gekregen hebben!… De kerstman heeft ons een dochtertje gebracht, een pracht van een meisje, en het zal Marieke heten, zoals de moeder van het echte Kerstkind.’ ‘Wel, wel, en bent u daar zo blij mee? Meneer heeft zeker geld genoeg; want zo een kerstgeschenk kan mettertijd duur worden.’ ‘Dat zullen we dan nog wel zien, madammeke; maak maar voort, anders kom je te laat.
Of mag ik voorstellen dat ik je naar je familie breng? Mijn wagen staat daar beneden op het parkeerterrein, kom morgen bidden in de kapel. Als je rond 10 uur komt, zal ik hier ook zijn.’ Het vrouwtje liet het zich geen tweede keer zeggen. ‘Doe je dan voor mij geen omweg?’ ‘Neen, ik woon aan de Resteleustraat, en om naar Deux-Acren te rijden hoef ik maar iets verder te rijden.’ Ze stapten samen naar de zwarte Lexus, die de heer met afstandsbediening opende. Hij nam haar zware reistas en plaatste ze in de koffer, waarna hij voor haar het portier opende. Na tien minuten reden ze in Deux-Acren aan Boureng de Denderbrug over. ‘Nu nog een paar minuten verderop en daar woont mijn zuster met haar zieke man en drie kinderen,’ vertelde het vrouwtje. Ze reden de besneeuwde inrit van het schamele boerderijtje op. Aan de dakgoot hingen ijskegels en een grote plastieken kerstman. Hij hielp het vrouwtje om haar korf uit de auto te nemen. Terwijl hij terug in zijn wagen stapte, kwamen drie kinderen, met een rode kerstmuts op hun hoofd, hun tante langs de voordeur tegemoet.
Op tweede kerstdag om tien uur stond de heer opnieuw voor de kapel van de Oudenberg. Toen hij binnenstapte, zag hij het vrouwtje zitten. Ze was intens aan het bidden vlak voor het beeld van Onze-Lieve-Vrouw. Hij nam plaats tegen de muur en wanneer het vrouwtje buitenging, volgde hij. Ze groetten elkaar en het vrouwtje informeerde onmiddellijk naar de baby . ‘Uitstekend!’ zei de heer, ‘maar we zullen in de toekomst een huishoudhulp nodig hebben, misschien wel twee.’ Waarop het vrouwtje inpikte: ‘ Wassen en strijken zou ik graag doen.’ ‘We zijn eigenaars van een fabriek in Zweden, in Finland en in Frankrijk en als ik in het buitenland vertoef, zou mijn echtgenote jouw gezelschap echt op prijs stellen. En als jouw zuster het goedvindt, dan mag zij bij ons komen poetsen’, lichtte de heer haar verder toe. Het vrouwtje was in jaren nooit zo blij geweest. Ze straalde van tevredenheid, want ze had zich geen beter kerstcadeau kunnen toewensen dan een wekelijks salaris. Ze aanvaardde dan ook, met een grote dankbaarheid, het voorstel van de goedgunstige heer.
Karel De Pelsemaeker.