E-mail uit Goeferdinge: ‘Meneer de wind’

1-IMG_2674-001

Column, 03/01/2018 – Die wind, die ontzettende wind! Vanwaar komt hij, en waar gaat hij heen? Vergeefse vragen, door zijn krachtige adem meegevoerd en verstrooid!

ecolumn-uit-goeferdinge-karel-depelsemaeker-banner

De onzichtbare, de geweldige, de alomtegenwoordige, de reus van de geheimzinnigheid! Hoog, heel hoog boven Moeder Aarde, om de lenden van de bergen worstelt, woelt en geselt hij, door rotsspleten en spelonken dwaalt hij rond met snerpend geloei. In de diepe afgrond gromt hij, in de eenzame woestijn, waarin geen ander geluid gehoord wordt dan het zijne, drijft hij zand tot hoge hopen en lange zandheuvels. Door en om de wildernis heen, wandelt hij met luidruchtig geweld. — En de onmetelijke zee, – is hij niet groter dan zij? Haar broeder, haar ontzaglijke speelgenoot, haar woedende bestrijder.

De onafhankelijke: hij waait heen waar hij wil, als je hem uit het oosten verwacht, verheft hij zich in het noorden, je gelooft, dat hij sluimert in het zuiden, ma’ kijk, hij steekt op in het westen! Hoe spoedig is hij ontwaakt, hoe ijzingwekkend is zijn kreet, hoe onweerstaanbaar zijn aanval! De oersterke…soms is hij speels, soms is hij dartel; maar pas op als het hem ernst is, want eer hij de strijd aangaat is zijn triomf al verzekerd. Het dichtste woud gaat hij door, beter dan elk hoog technologisch pantservoertuig. De stille waters gaan woelen, zieden en branden. Hij ontbloot de beddingen, hij smakt de stenenrots van haar voetstuk. De gelederen der golven breekt hij door, en speelt met hun schuim, als waren het witte pluimpjes.

Tevergeefs is het…zo de zee zich mocht opheffen als een bezetene, dol van woede, bruisend van toorn; hij grijpt haar aan, en schudt haar tot zij machteloos en stuiptrekkend neerstort, en wie zich op haar gevaarlijke diepten vertrouwden … Moeder, behoed hen, want ze vergaan!

Krachtige stem van Moeder Natuur, hoe schokt jij de harten van de mensen, alle geluid van het onbezielde is door jou, levende stem van de lucht; jij spreekt: de echo van de bergen, de schoot van de waters, het dicht gebladerte antwoord jou. Maar jij overschreeuwt die allen.

Jij mag jezelf tot de stem van de natuur benoemen.

Ofschoon dit symbool als kracht van Moeder Natuur, zo onzichtbaar, zo geducht; is het ook niet een schaduw van haar grote weldadigheid? Kijk nu is hij geweldig en verpletterend; maar hij is toch nog geen woesteling, alleen uitgaande tot verdelgen. Als alles doodse stilte is, de zon brandend, de korst van de aarde gespleten, de bomen verschroeid, het pas uitgeschoten veldgewas schraal en met stof bedekt; als de kanker der vertering in stilte verder vreet, en de stinkende damp van het verderf nevelt uit het lauwe moeras: dan verheugt zich de dood in een rijke oogst. Maar in de verte zie jij een wolkje, niet groter dan jouw vuist, en het is net alsof je de slagregen al hoorde ruisen, want de bode van Moeder Natuur is opgestaan, de breed gewiekte wind, die het wolkje in een ogenblik tot jou zal brengen. Hij komt, en onder zijn vleugels brengt en voert hij de schatten mee van vruchtbaarheid en van bloei, van gezondheid en van kracht. Hij vernieuwt het oude gelaat van het aardrijk! Vaagt het stof af van de oogst, de sluimerende groeikracht wekt hij uit haar bezwijming; steeds opnieuw, en opnieuw. Verkwikkend gaat hij om, en deelt met frisse teugen de velvaart van het leven uit.

Dank u, Hoogwelgeboren Jonkheer, zoon van Moeder Natuur, meneer de Wind

Karel De Pelsemaeker.