Mijn tenniscarrière nam een vroegtijdig en pijnlijk einde. Naar tegenwoordige normen en gewoonten zou men nu om 1 minuut stilte verzoeken. Met 1 minuut neem ik echter geen vrede. Daarom zit het t é diep. Het mag gerust 1 volle week zijn.
Het begon allemaal, ja, waar begon het eigenlijk ?
Ik was reeds als klein kind h éél sportief : ik speelde met de bal, een veelkleurige maar ook een bruine verkleurde, ik sprong touwtje, alleen, en soms liet ik Berenice toe binnen mijn lasso, een duet, meesterlijk uitgevoerd. Soms maakten we het een tikkeltje artistieker : we bedienden een langer touw en dan mochten ook mijn zus, Michel en Monique, Godelieve en Herbert meespringen of “doorlopen”. Theo lieten we niet toe, die moest portretten trekken en Van Poucke ijzerdraad.
Een ander luik van mijn sportieve veelzijdigheid was hinkelen op de stoep. Al de kinderen van de buurt kochten hun krijtjes in de Grote Bazar of in ’t Rotelaarke, allebei op loopafstand in de Stationsstraat. Als een echte relikwie bewaarden we het gladde stukje witte marmer dat we bij de arduinkapper op weg naar ’t Kapelleke van Deynsbeke hadden gevonden. In die tijd gingen sportiviteit en devotie hand in hand.
Op zekere dag, toen we onze “inka” aan de goede zorgen van Berenice ’s avonds hadden toevertrouwd, daagde de brok marmer niet meer op. Ze was die kwijt ! Maandenlang durfden we geen pistolets meer te eten van Jules, haar vader, omdat we vreesden onze voorste tanden uit te bijten, juist, op onze ingebakken “inka”.
Een houten blokje als opvolger was toch niet zó geschikt en dan haalden mijn zus en ik nog maar eens onze step, onze trottinette, van stal. Het was een model dat je niet vond in de speelgoedwinkel vanDhondt op de Heldenlaan of bij David Schotte maar ze was gecre ëerd in het schrijnwerkersatelier van ons vader, in die hoek waar de uitvindingen rijpten. De wielen hadden nog onder een kinderwagen gestaan wat het model een grotere stevigheid en een hogere snelheid garandeerde dan het flutmodel van anderen in de buurt. We raceten de Nieuwstraat op en af op de stoep op gevaar af de eerwaarde heer directeur met soutane en al overhoop te rijden bij zijn buitenkomst. Omgekomen bij een tragisch verkeersongeval, zou toen in De Beiaard hebben gestaan.
Ook houten rolschaatsen, met zelfs de wieltjes in hout, ontsproten aan het uitvindersbrein van ons vader. We kregen wel formeel verbod met de rolschaatsen óóit naar buiten te komen. Dat formele bestond bij hem uit het woordelijk herhalen van zijn eerste oproep : Dat ik nooit hoor of zie dat je ermee naar buiten komt !!!
Dat deden we ook niet. We hadden een chronisch tekort aan veel ruimte maar met houten wieltjes hoef je ook niet de Gentse velodroom af te huren. Een kinderhand is gauw gevuld, een houten rolschaats nog rapper.
Tot we op een avond vergaten onze rolschaatsen binnen te zetten. Een ganse nacht regen veranderde het model in een prototype met vierkante wielen. Toen ze helemaal opgedroogd en misvormd waren, bezorgden de rolschaatsen het ganse gezin toch een uur gezellige warmte bij de Leuvense stoof.
Op zekere dag maar ook op andere, viel ons kinderlijk oog op de Zottegemse lage adel die een ommetje maakten door het centrum in hun witte outfit en elegant het racket over de schouder droegen op weg naar het tennisveld.
Lang vóór ze Serena Williams op een palmblad direct na de geboorte te drogen hadden gelegd, ontdekten mijn zus en ik plots die sterke liefdesband met het tennis. Dat kwam niet door de TV want die waren ze toen nog aan het uitvinden. Vrij vlug na al ons gevraag en gezaag, lag er een volhouten racket in embryonale toestand op zijn werkbank. Het was massief en overal even dik als het handvat maar niet afgewerkt. Weer kregen we het formeel verbod er reeds mee te spelen want het was nog te ruw aan de randen en moest nog grondig gladgeschaafd worden.
Gehoorzaamheid was toen ook nog niet uitgevonden.
Even later waren we al een partijtje tennis aan het uitproberen want zuster Germaine was ons vader komen halen, niet voor een tête-à -tête maar om zuster Elisabeth uit haar benarde situatie te helpen. Ze zat namelijk opgesloten in de WC. En als man een non redden, kan behoorlijk uitlopen…
Ik mocht als jongste serveren en mijn zus kon mijn harde service retourneren. Een kanonkogel kwam op me af, ik strekte de arm, niet met een ongeschaafd stuk hout maar met een echte Babolat, niet in ons tuintje maar op het heilig gras van Wimbledon, plooide diezelfde arm en knalde met de ruwste kant van het ding tegen het midden van mijn voorhoofd. Mijn ogen draaiden over elkaar. Ik zag Björn Borg en Federer en zuster Elisabeth passeren, vliegensvlug, allemaal met een kaasplank zoals het moordtuig in mijn kinderhand. Mijn ogen schoten weer op hun plaats maar mijn hoofd zette uit, het groeide en het gloeide. “Niet roepen!” riep mijn zus maar zelf deed ze het wel. “Niet roepen!” herhaalde ze, alsof ze meende dat ik ook mijn eigen oor een dreun had verkocht. Ze knoopte haar ceintuur vlug los en spande en spande en spande die over mijn opzwellend voorhoofd. Een grote indianenveer had ze niet bij de hand : Winnetou en de apachen hielden niet van tennis. Boven en onder de riem zette het kindervlees zich in twee rode kussentjes uit, twee heuvels van snerpende pijn. Ik wilde haar uitschelden maar kon geen woord uitbrengen : al mijn scheldwoorden zaten gekneld achter één ceintuur.
Toen zuster Elisabeth goed en wel achter de WC-deur vandaan was gehaald, zat ik braaf maar met barstende koppijn, het was toen nog kopjespijn, in de zetel in een Robbedoes te kijken. Mijn zus zat te tekenen : op verkiezingsfolders de lijsttrekkers van een snor voorzien. Ze had op haar eigen gezicht de beate blik van een zaligverklaarde. Op amper één meter afstand zat de martelaar.
Toen vader-uitvinder me zag, vroeg hij meteen of we toch niet hadden kunnen wachten tot het racket afgewerkt was.
Ik wist toen en ook later niet dat ons vader over paranormale gaven beschikte.