Het verhaal van de triptiek van Semmerzake is er altijd al één geweest van ups en downs, van geven en nemen en van vallen en opstaan. Het is een verhaal zonder weerga en voorgaande, zonder feitelijk begin en waarschijnlijk zonder einde.
Het begon allemaal allemaal in de vroege middeleeuwen toen een laatmiddeleeuwse ridder het gehucht kwam ingereden. Er waren in die tijd nog geen treinen maar het systeem van vertragingen door onvoorziene omstandigheden was ook toen al stevig ingeburgerd. Toen Karel Van Eethvelde op een dag het dorp aandeed, wist men al snel dat onheil om de hoek loerde. Hij had een pakje bij zich, een irritante stem en een buidel met een twintigtal zilverlingen. In het pakje, het eerste deel van de triptiek van Semmerzake.
Toen Karel zijn paard ontsteeg verzamelden de dorpelingen zich rond hem en met luide stemme proclameerde hij: ”Ik ben gestuurd door de heeren van Gavere, Serskamp en Dikkelvenne! Zij vroegen mij hen een triptiek te brengen, maar blijkbaar blijkt dat niet zo éénvoudig. Ik ben in Antwerpen langs geweest maar daar hadden ze geen tijd! Pieter-Paulus de Onvoorspelbare was net vertrokken naar Ibiza en zijn broer Pieter-Paulus de Ongewenste was net bij de hoeren! Aanschouw, hier in mijn hand, het eerste deel van een triptiek! Indien we geen tweede en derde luik maken zal dit voor immer en tot in alle eeuwigheid een simpel schilderij blijven! Ik vraag jullie, weledele boerenlummels van Semmerzake, help mij! Help mij bij het maken van deel twee en drie van deze triptiek en behoed ons zodoende van de ondergang van de goede smaak en het Derde Romeinse Rijk!”
Van al dat proclameren had Karel een gevaarlijke dorst gekregen en was zijn paard tijdelijk doof geworden aan één kant. Hij spande zijn paard af en sloeg aan het zuipen. De ambachtslieden van Semmerzake sloegen aan het slaan. Wie deze triptiek zou voltooien zou eeuwige roem vergaren, van hier tot in Antwerpen, van Spitsbergen tot in Nova Zembla én verder! Deze triptiek zou Semmerzake op de artistiek kaart zetten die Mercator nog moest tekenen.
Na een gros etmalen zwoegen en zweten mocht het resultaat getoond. Waar het eerste deel van de triptiek verhaalde over de onbevlekte ontvangenis van de Heilige maagd Maria als metafoor voor het ongebreideld hoereren in het Midden-Oosten in die dagen, vulden de ambachtslieden van Semmerzake de triptiek aan met een afbeelding van een halve kilo boerenpat é en een afbeelding van een loopse vaars. Niet echt wat Karel in gedachten had.
Karel Van Eethvelde vertrok hoef- en spoorslags gewijs en onverrichter zake terug naar Gavere, Serskamp en Dikkelvenne. Hij liet 11 onechte kinderen na en een hoop onbetaalde rekeningen. Hij nam het eerste deel van het triptiek mee waardoor de inwoners achterbleven met een tweeluik en een wrange bijsmaak over deze, op sommige vlakken dan toch, onvruchtbare samenwerking.
Wie trouwens het tweeluik in al zijn eenvoud en schoonheid wil aanschouwen kan terecht in de Sint-Pietersbandenkerk in Semmerzake. Het ligt daar veilig opgeborgen samen met een stuk van een zijstraat van de weg naar Compostella en een neushaar van de hond van Diogenes.
Allen spoorslags daarheen! En laat de boerenpat é smaken!