Haar theenap was nagenoeg af maar ze moest enkel nog hier en daar een kriek borduren.
Ga eens om rood borduurkatoen maar felrood en DMC, niets anders, zei ons moemoe nog. Ik wist waar ik heen moest, niet naar een warenhuis of een keten zoals Veritas maar bij Prosmets. Anderen zegden ietwat vollediger Prosper Smets maar bij ons moest het vlug gaan, zeker voor krieken op een tafellakentje. Prosecco kenden we nog niet, prostitutie en prostaat al evenmin maar bij Prosmets haalde ik regelmatigstopwol en een kartonnetje knopen in paarlemoer.
Je kwam er binnen door twee heel smalle zeer hoge deuren met een belletje bovenaan en over een uitgesleten arduinen dorpel. Ook de winkel was smal en lang en in de hoek helemaal achteraan was er die ijzeren draaitrap met een open smeedijzeren leuning. Ik was als kind gefascineerd door die trap maar nog meer door de verschijning van “Ifra Anna” die altijd van boven moest komen. Eerst verschenen de fluwelen pantoffels, buffeltjes, en daarna de ifra voluit, heel mager, heel donker gekleed. Ze kwam niet naar beneden, ze gleed, ze dwarrelde tot tussen haar laden met brandebourgsluitingen, appliques in kant en broderie en stras en met pailletten, boucles dor ées en galon tress é. Want Ifra Anna sprak graag Frans. Ik wilde later ook zulke trap, ik wilde ook een Ifra Anna worden en Frans praten. Veel verder dan “en avant” reikte mijn taalbagage niet.
Ifra Anna had een winkel, jawel, een winkel, woord van 6 letters, nu zelfs niet meer gebruikt in een kruiswoordraadsel. Ook Tiste had een winkel, geen superette, net zoals hij een Anaïs had. Bij Tiste en Anaïs haalde je een bundel prei, 4 maagdelijke en 1 rotte, netjes ingepakt in krantenpapier tenzij ze La Libre Belgique van de voorbije week nog niet hadden gekregen van madame Droesbeke. Bij Tiste en Anaïs kon je ook confituur krijgen. Veel vreemdelingen woonden er toen nog niet in Zottegem op enkele Italiaanse families na maar Tiste vond het toch een commerci ële aanrader wat duiding te geven bij zijn aanbod. Op een bierviltje had hij daarom geschreven : Smakkelijke irrebeezen.
Soms kwam ik ’s middags thuis binnen in een zalige geur van wortels die de vleselijke geneugten van ribbetjes boven en onder zich beleefden. Maar er ontbrak nog wat : mosterd. Met een klein blinkend potje in grijs aardewerk schoot ik de straat over om 1 fr mosterd. Uit het donkere niets onder haar toog toverde Anaïs een enorme glazen bokaal waarop stond Moutarde de Dijon met daarin een houten lepel. Die vulde ze tweemaal en streek die af aan de rand, op echte Anaïsche en Tistiaanse wijze : eerder met een kuiltje dan op een torentje.
Had je het gevoel The Baker’s Shop te betreden toen je de deur sloot en jezelf hoorde zeggen : Dag Sozzeken, voor mij een polleke ? Nee, ze reikte je over haar toog niet de hand, wel een klein broodje. En dat broodje legde je in de arm of je stak het onder de arm waar het warm en kiemvrij en uiterst hygi ënisch toeven was. Een knipoog naar het Federale Voedselagentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen bleef uit. Direct na jou kwam Odile binnen met een taartenblik waarover een geruite keukenhanddoek. Dag Sozzeken. Ga je mijn mattentaart eens meebakken ?
Sozzeken vroeg niet of de bacteri ën van salmonella en dioxine en listeria en de staphylokokken bóven of ónder de handdoek huisden. Die zouden trouwens toch dadelijk in de oven belanden naast de pat é van Lucien en de fricandeau van Maurice, allebei slagers uit de buurt, met een winkel, een beenhouwerij, geen Meat 22.
Evenmin hadden we een Fashion Fun of een Boutique Madame nodig als er moest gefeest worden bij een huwelijk of een communie : we hadden een St.Antonius en ’t Roodkapje waar we terecht konden maar ook bij een sterfgeval ging het die richting uit. Want rouwen deed men toen in Vlaanderen nog heel intens. Vrouwen hulden zich van boven tot onder in zwart, als akelige figuren uit een schimmenspel met lange zwarte jas, zwarte kousen en schoenen, zwarte handschoenen en zwarte pels in wintertijd, van een zwarte poolvos die zich graag aanstelde. Met het echtheidslabel op het hoofd : een zwarte hoed met zwarte voile voor het vale, bleke gezicht, was een vrouw “in de rouw”. Die strak gespannen voile zou tegenwoordig Pascal Naessens en andere dieetpredikers tot revolutionaire afslankmethodes kunnen inspireren. En dat alles voor één begrafenisplechtigheid, hoor ik je zuchten. Toch niet, de rouw droeg men 6 weken lang. Lach je ? Doe dat niet ! Na die 6 weken volgde nog een periode van “halve rouw” en toen, juist, hulde een vrouw zich in grijs.
Toen we nog naar de winkel gingen en shoppen een na-oorlogse term was als chewing gum en corned beef en swing, vonden we letterlijk alles op loopafstand : nagels bij Kanon en Sixtus, een servies bij Verloo en Bazar St.Jozef, kledingstoffen in De Bekoring of In De Nieuwigheid, schoenen bij Taafken of bij Felix De Vuyst, juwelen bij Teirlinck of bij Benootsen. We vonden het normaal want het hoorde er allemaal bij, daar binnen die enkele straten. Het sentiment kwam pas later toen we al dan niet gemotoriseerd het centrum uit moesten voor een supermarkt, een keten, een koopcentrum, een trefpunt van onpersoonlijkheid en koele zakelijkheid of gewoon achter onze computer postvatten en niet langer Jef of Marie waren maar een klantennummer. Maar ook dat went. Helaas.