Jawel, ik vertelde al over de processies uit onze kindertijd. Je liep er misschien ook wel tussen, met een te groot schapenvel over je schouders of een veel te smalle, spannende kroon op je nog onrijpe hersenen.
Tweemaal per jaar waren we niet te houden, me mo ésten de deur uit om met honderden anderen in optocht door de straten te schrijden, met de fanfare voor ons uit en achter ons het baldakijn waaronder de priester stapte. Naast zich had hij een escorte van mannen met een flambouw, een zilveren fakkel en het waren oude en eerbiedwaardige mannen met een zilveren afdakje of zelfs al helemaal zonder bedekking. Vrouwen pasten niet voor die erefunctie. Ze zouden hun fakkel toch niet mooi rechtop houden en zelfs brand stichten.
Minder bijbels en theatraal was er de bloemenhulde, net voor de vakantie begon. Daarin zorgden jij en ik zelf voor de decoratie want weer beleden we ons geloof in open lucht maar dit keer stapten we door de straten met bloemen in de hand. Dat waren geen gekochte boeketten uit bloemenzaak “De Tuin van Heden”, bekend om hun dagverse aanvoer maar bescheiden tuiltjes uit eigen perk en serre. Toen de trend zich doorzette om kleiner te gaan wonen en de appartementen voortkweekten als de konijnen, stapten tuinloze kindjes in de bloemenhulde met een dikke noveenkaars, lang voor je die op de dinsdagmarkt of in Action kon kopen.
Ook bij het afsluiten van de Deynsbekenoveen in september kon je ons zien opstappen richting “’t Kapelleke”. Maar eerst hadden de pestheiligen ons bij het prille begin van de vakantie al om 7u het bed uitgejaagd om biddend en nog slaapdronken naar de kerk van Godveerdegem te slingeren, dwars door de velden. Een lustige babbel zat er niet in want daarom waren we nog te suf en we konden ons enkel achter elkaar voortbewegen. De pestheiligen hadden hun naam niet gestolen. Maar ons geloof werd niet bedreigd, zelfs niet door 100 pestheiligen, want het zat diep vastgeworteld.
Ook mijn vader was diep gelovig. Elke zondag stipt ging hij naar de 9-urenmis. Hij wachtte met de deur op een kier op het eerste teken van de klok. Bim weerklonk en al bij bam stond hij op straat. Tegen de tijd dat de koster aan zijn klokzeel weer voor het eerst de grond raakte, was mijn vader al op weg. Had hij bij het wachten in de deuropening plots een bloedneus gekregen of hadden zijn bretellen zomaar begeven, dan was er op die plek onder de preekstoel die zondag een stoel leeg gebleven.
Hoewel ons geloof al door de Kerk vastgeankerd was met een soort onzichtbare bouten die men tegenwoordig in een windmolenpark gebruikt, stak ook de school en de jeugdbeweging nog een tandje bij. Een volgroeide tand echter, een paardentand, een Fernandeltand stak men thuis bij. Voor en na het eten, bij het beginnen van een belangrijk werk, in bekoringen en in gevaren moest men bidden, volgens de catechismus. En achter elke hoek school wel ergens een gevaar en een bekoring. De oorlog liep op zijn eind en Willy zou zijn eerste communie doen. Zijn moeder was aan rijst geraakt en had voor dag en dauw rijstpap gemaakt als feestmaaltijd voor het grote gezin wanneer ze terug zouden komen van de kerk. Zijn zussen en broers waren zich nog in hun zondagse kleren aan het hijsen toen Willy plots vergat dat hij net voordien nog had gebeden : En leid ons niet in bekoring. Hij nam met de middenvinger, de langste, een uitvergroot proevertje van de lauwe rijstpap, wreef die gauw tussen de kiezen maar toen moeder gilde : Willy ! Willy ! En je moet te communie gaan ! spuwde hij zonder nadenken de rijstpap terug in de kom. Zelfs in oorlogstijd en met schrale rantsoenen hield het geloof stand.
Zelf waren onze ouders grootgebracht met devotie en met angsten voor hel en vagevuur en satan en duivelse tekens. Was de duivel niet persoonlijk op bezoek gekomen op de kermis van Zottegem met een zak vol snoepjes voor de kinderen, een bodemloze zak die nooit leeg geraakte ? Toen men in hem de duivel herkende, vluchtte hij richting Leeuwergem, vloog er zelfs heen zonder Ryanair of een Belgische F-35 en liet er in een steen in een brug een voetafdruk achter, de Duivelsvoetstap.
Dichter bij huis nochtans, midden onze eigen leefwereld, had de duivel zich ook genesteld : in de school ! Hij was er jaren geleden langsgekomen op het kamertje en had er bij zijn terugkeer sporen achtergelaten, zichtbare bewijzen van zijn bestaan, op het kamertje, waar wij als kinderen ook langskwamen maar dan minder zwart en mysterieus. Nee zeg, doe niet flauw ! Niet zuster Loyola of zuster Julia of zuster Gerardine maar de duivel zelf. Heb je trouwens al opgemerkt dat het kwaad in onze kinderjaren altijd mannelijk was ? Juffrouw Margriet gaf ons de gouden raad elke avond onder ons bed te kijken of er zich geen man onder schuilhield. Handboek Opvoedkunde zie onuitgegeven bijlage ! H ét kamertje was een soort palliatieve afdeling binnen de kloostermuren. De doodsstrijd van een nonnetje duurde al dagen, haar medezusters waakten dag en nacht bij haar maar de doodsstrijd kende maar geen waardig einde. ‘k Zal er mij zeker weer eens moeten mee bemoeien, grinnikte de duivel en hij zakte af naar Sinte-Barbara. Vraag me nu niet ho é hij zich verplaatste. Er reed toen wel al een trein door Zottegem en de perrons waren toen nog voortreffelijk qua hoogte, comfortabel zelfs voor een satanisch gebruiker van het openbaar vervoer. In een onhoorbaar zuchtje blies ze haar laatste adem uit maar voor hij weer verdween, plantte de duivel eerst nog zijn klauw in een boek, gehaast als hij was want hij wilde zijn aansluiting niet missen. Hij had nog veel werk. Het nonnetje belandde op het kerkhof, het boek met de duivelafdruk bleef achter in het kamertje. Nu hoor ik je al denken, jij met je eigentijdse afwijkingen, of het soms een boek was dat op de index stond, een pornostrip, een bundel erotische verhalen, huis-, tuin- en keukentips van Dennis Black Magic, en dat was niet de jongere broer van zuster Denise. We geloofden het allemaal en stelden ons als kind vooral niet te veel vragen. We hadden al genoeg aan bang zijn.
Bang waren we voor veel, ook om iemand iets toe te wensen met een negatief kantje. Loop naar de maan ! kon er nog nipt door. De maan was ook zó ver, zelfs als bloedmaan. We hoorden ook zo dikwijls het verhaal over Tuur Franck, wapenhandelaar maar ook verkoper van kogels en buskruit in de Hoogstraat en pasgehuwd. Was er een afgewezen liefdesrivale, een familielid die op zijn fortuin aasde, een vete met een buurman maar iemand hoopte dat Tuur “met zijn poerkot de lucht invloog”. Korte tijd later volgde een knal, een vuurgloed en zijn kersverse echtgenote kwam om in een ontploffing.
Zelfs bij een zwangerschap was dat geloof nooit verweg. Neem nog maar gauw een aardbei, zei men tegen een aanstaand moedertje, ‘k zou niet willen dat het op zijn neusje staat ! Want ooit was er in de Trapstraat iemand die…En daar gingen we weer.
Hoorden we paardengetrappel in de straat, dan wisten we dat een bruidspaar in een open koets getrokken door witte paarden bij foto Theo arriveerde om zich te laten vereeuwigen. Chique gebeurtenissen kwamen in de buurt niet dagelijks voor en de kinderen snelden dan ook naar die scène uit een sprookjesboek. Eerst riep moeder hen echter nog na niet te dicht bij de paarden te gaan staan want als je zulke paardenstaart in de ogen kreeg, was je blind. Was dat minder gevaarlijk met een zwart of een bruin paard ? Met een ezel ? Met Kim Kardashian ? Karl Lagerfeld ?
Nu heeft de kracht van het geloof of het bijgeloof plaatsgemaakt voor de kracht van de sociale media.
Iedereen content !…