Ik weet het : je denkt al meteen aan de plannen van een architect bij het ontwerpen van een kangoeroewoning. Wat hij zeker moet voorzien, is een discrete ruimte, schoonmoederbestendig.
Die discrete ruimte komt er binnenkort bij de apotheker.
En weer moet ik waarschuwen en zeggen : Nee, dat is het niet want jij dacht al aan een hokje met een gordijn of een afgesloten ruimte waar een 14-jarige zijn eerste condooms kan passen of een dametje een laxeermiddel mag uitproberen. Nee, maar je komt wel dicht in de buurt.
Een of ander medisch tijdschrift, de Artsenkrant als je een muggenzifter bent, wil eindelijk eens komaf maken aan die gênante confrontaties tussen een pati ënt en een entoesiaste apotheker. Die begroet met een stentorstem de klant aan het andere uiteinde van de 5-m lange toonbank, noemt hem Ren é en vraagt hem, met het nodige inlevingsvermogen, of het nog niet beter is met zijn speen.
Ziektes en plagen krijgen altijd een bezittelijk voornaamwoord : zijn speen, mijn reuma, haar artrose… Dat had de oude van Dale zó gewild en aan zijn kinderen-boekenwurms doorgegeven.
Als de apotheker had geschald : Hoe is het met háár speen, dan hadden de andere klanten misschien direct gedacht aan de vrouw van Ren é, zijn Ren ée, of aan zijn schoonmoeder, aan zijn maîtresse, zijn Poolse kuisvrouw. Dan hadden ze ook kunnen veronderstellen dat de dochter van Ren é problemen had met de borstvoeding vanVienna. Voor uierproblemen na het kalven was Ren é wel naar een dierenarts getrokken.
Had de apotheker gevraagd hoe het staat met zijn hemorroïden, dan had Ren é misschien gedacht dat het een ander woord was voor zonnepanelen. Dan had hij misschien geantwoord : Heel goed want ik ondervind het al aan mijn energiefactuur. Sprak de apotheker over aambeien, dan antwoordde Ren é misschien dat hij ze vooral met slagroom en een bolletje ijs lustte.
En dat doet me denken aan de sketch met Bart De Pauw waarin hij in een allesbehalve machohouding op de operatietafel ligt en zijn aambeien laat aanpakken. Incognito, in de grootste stilte, volkomen anoniem. Tot half joelend en supporterend Vlaanderen rond de tafel komt staan, nog zonder me-toopottenkijkers.
Aan zulke problemen gaan meestal reeds dagen van boeiende telefonische gesprekken vooraf, onder vriendinnen van de rimpelclub. Het onderwerp is als steeds het hete hangijzer, nu ja heet en hangen en ijzer, van de gekwelde stoelgang.
Hoe is ’t nu, Irmaatje, kan je nu al gaan ?
Irmaatje weet goed genoeg wat haar hartsvriendin bedoelt : niet door het lint, niet door de knie ën, ook niet van de grond maar “naar haar bureau” zoals ze dat beiden in een soort codetaal noemen. Haar huisdokter noemde het zelfs schertsend haar persbureau.
Omdat de hartsvriendin heel goed weet dat Irmaatje ook nog aan hardnekkige constipatie van het oor lijdt, noem het niet willen luisteren, herhaalt ze nog maar eens waarmee ze zich kan redden. Ze moet elke morgen één lepel olie nemen,ze bedoelt natuurlijk lijnzaadolie, geen kruipolie, want naar het groot toilet gá je, kruip je niet. Op de nuchtere maag h é ! Daarna twee rijpe kiwi’s, ook nuchter h é en dan drie dadels maar allemaal nuchter h é Irmaatje.
Irma denkt diep na. Het wordt voor haar hogere wiskunde of zelfs filosofie, iets voor Etienne Vermeersch maar die is nu juist dood…
Juliette, zucht ze, als ik die lepel olie al binnen heb en dan nog die twee kiwi’s, dan ben ik toch niet meer nuchter om er nog drie droge dadels bij te duwen…
Misschien kunnen Irma en Juliette en al die lotgenoten binnenkort meteen door de apotheek klieven, recht naar die ruimte waar ze discreet met een deskundige hun probleem kunnen bespreken. En als ze daar dan toch afgeschermd zitten van elk meeluisterend oor, dan kunnen ze ook eens een nog kieser onderwerp aansnijden, niet voor hen hoor meneer apotheker maar voor hun man, je weet wel h é meneer apotheker, willen en niet kunnen.
De jonge apotheker heeft een heel vluchtig visioen : in het dorpscaf é van zijn overgrootvader stond naast de stoof een fluwelen vlag van de fanfare Willen is Kunnen. Pillen als hulpmiddel waren er toen nog niet, denkt hij, wel een lange adem maar natuurlijk niet voor de trommelaars. Hij herpakt zich snel want bijna had hij gevraagd welk instrument haar man speelt. Maar in een kersverse discrete ruimte vraag je zoiets niet.