Anny Bert: En het goud gaat naar…

 Mag ik me even voorstellen ? Ik ben Alec, net 3 jaar oud geworden.

Of vertelde ik dat al ? Wat een muziekkamp met een mens toch kan doen. Anouchka bracht met haar trompetgeschal in mijn linkeroor niet enkel gehoorschade maar ook nog geheugenschade aan. Ik werd ’s morgens met tegenzin gewekt enkel en alleen omdat er die viool en later ook die trompet waren die bij juf Bea op me wachtten.

Ik onderging die kwellingen gelaten. Ik sprak mezelf moed in met zoiets als : Doorbijten, jongen, na die week ben je helemaal clean, volledig muziekvrij verklaard, gered van snaren en toetsen.

Ik kon weer lustig thuis in de tuin spelen, niet doen, Alec !-spelletjes en in en uit lopen en mama de oren afzagen en haar geen minuut rust gunnen met haar schoolwerk in volle vakantietijd. Ik mocht echter letterlijk niets : mijn wasco’s niet uitproberen op haar bladen, een fles fruitsap uit de ijskast tillen en ze laten vallen, alle schoenen van het rek halen en ze volstoppen met mijn Legoblokjes, me op Mango, de kater, storten en snottebellen tot op mijn blote voeten produceren omdat hij me krabde.

Die avond aten we opgevulde tomaten. Maar ik lust geen tomaten ! Ik haat tomaten ! Mama prakte het hele zootje. Walgelijk ! Moest ik me daarom 3 jaar uit de naad werken om een grote jongen te worden en nu weer die vieze  lepelkost ingeduwd te krijgen …

Toen gebeurde het, papa sprak zijn mond voorbij. Als ik mijn bord leeg at, zou ik de volgende dag heel goed kunnen tennissen en voetballen en touwtrekken. Met grote mensen wist je dus maar nooit. Ik zou blijkbaar ’s anderendaags voetballen en tennissen en touwtrekken.

Hoe smerig kon je het spelletje met je 3-jarige zoon spelen : hem geprakte tomaat opsteken in plaats van hem over een nieuw kamp te spreken, van man tot man. Ik verweerde me met een onvervalste huiltsunami en al wat ooit tomaat en gehakt en rijst heette, vlijde zich als brij terug op mijn bord. Exit een gevulde tomaat.

Ik huilde me ’s avonds in slaap en stond de volgende dag al om 9u met mijn grote tas aan het hek van het sportcentrum. Er stapte een jongen mee naar binnen die wel heel, h éél lang in de zon had gelegen en heel kleine krulletjes had maar wel heel dikke lippen. Zijn vriendje moet nog meer geweend hebben dan ik want zijn ogen waren er spleetjes van geworden. Zou die wel genoeg zien om een bal van een jongenshoofd te onderscheiden ?

Het was geen juf Bea, wel een Thomas. Waar ikzelf twee jaar had moeten sparen om wat dons op het hoofd te krijgen, moest Thomas er nog aan beginnen maar er was hoop want op zijn kin groeide het haar al aardig. Het had nog veel tijd om  naar boven te klimmen want ik bleef nog een ganse dag. Thomas zei iets dat allicht lief was maar ik moest die kerel niet, hij was te bloot bovenaan en ik had het meer voor Bea’s. Hij verwelkomde het kroeskopje met een high five, daarna het spleetoogje maar toen hij met zijn vuist naar mij uithaalde, voelde ik juist een droge snotrest in mijn neus. En peuteren heeft bij mij altijd voorrang.

Waar Thomas ze haalde, weet ik nog steeds niet maar plots opende hij een deur en waren we niet meer met drie maar met veel meer, wel honderd of zelfs dertig.

We gingen voetballen. Ik voelde het verdriet opstijgen uit mijn keel, daar waar de tomaat en het gehakt ook al waren gepasseerd. Ik wilde in tranen uitbarsten en luid schreeuwen : “Maar ik voetbal altijd met mijn papa, wij tw éé !”

Ik dacht aan Kevin, die rooie, mijn grote vriend en bij hem had ik nog nooit tranen gezien. Ik slikte ze dus maar door, voor later. En dat was niet eens zo veel later toen Thomas me een  tennisracket  toestak, een klein model, wellicht iets dat hij had bijgekregen zoals het beertje dat mama had gekregen bij een bus wasverzachter. In mijn andere hand stopte hij een tennisbal die ik moest weggooien met mijn racket. De eerste maal mepte ik op mijn hand. De bal stak er nog. Een tweede maal probeerde ik het wat harder en hoger maar ik knalde het  racket  helemaal in het midden tussen mijn twee ogen. Kevin was nog nooit zó veraf. Er stonden wel twee Thomassen. Ik huilde, ik schreeuwde, ik brulde en nam het mijn mama zeer kwalijk dat ze me nog niet had leren vloeken. Ik moest dat dringend leren tegen de dag dat ik nog eens een Thomas met een klein  racket  tegen het lijf liep.  Als het van mij afhing, had Thomas dan al haar tot op zijn knie ën.