Op een paar meter afstand, noem het naar analogie van de Bermudadriehoek de Vleesdriehoek, had je er drie, drie slagerijen. Maar ze zaten er niet ingegraven tussen de palmbomen van een oase. Ze hadden rond zich een bakkerij en een voetballokaal, twee groentezaken en een Volkshuis, een schrijnwerkerij en een fotograaf, een priester en een bioscoop, een dokter en een ijzerhandel. Om nog maar te zwijgen over meer dan 10 caf és.
Hoe zeg je ? Juist ! Ook een drukker en een boerderij en een snoepwinkel.
Had ik misschien al eerder verteld hoe de Nieuwstraat in mijn kinderjaren ineenstak ? Wat die opwarming van de aarde toch met een geheugen doet…
Denk nu maar niet dat Zottegemnaars mekaar verdrongen om bij Lucien een schapenbout te bemachtigen, bij Maurice ufflakke en gedroogde eindekes en bij Andr é en zijn Madeleine een biefstuk voor 5 man, over de vrouwen als vleeseter werd er toen nog niet gerept.
Gaat ’t mals zijn, Madeleine ?
‘k Wil ’t geloven ! ’t Smelt in de mond en ze duwde met de duim in ’t vlees om de zachtheid te demonstreren.
Nu zou Madeleine een controleur van het ministerie van volksgezondheid kunnen verwachten, achternagezeten door Simon November van TestAankoop en met in hun kielzog de longspecialisten en het boerensyndikaat en MeToo voor ongewenste intimiteiten met een dier en de tabakindustrie en de drugsbrigade. Omdat Madeleine er vanaan haar kapblok nog had aan toegevoegd : “Ge kunt het door een stropijp zuigen.”
Ze zouden plaats moeten maken voor de vegetari ërs en de veganisten en het SVK, het Syndikaat van Konijnen en de milieuridders met boegbeeld Anuna. Als ze allemaal zouden gepasseerd zijn langs de toog m ét koeling en het atelier met ronde hoeken, zou het FAVV, het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen, verschijnen met meetapparatuur en testers, waarna Marc Van Ranst en JanTytgat de jacht zouden openen op virussen en bacteri ën. Als sluitstuk van de sliert zou zich nog een Romeinse legioensoldaat aanmelden. Het zou Bart De Wever zijn die zich vergist had van locatie en meende op de set te zijn beland van Rundskop II.
Niets daarvan in die tijd. Madeleine duwde nog waar ze wilde, liet het achterkwartier op de blok liggen en begroette de mannen die het ijs brachten, jawel, geen frisco of calippo maar blokken ijs die ze op de schouder dagelijks uit de ijsfabriek in Strijpen naar slagerijen en caf és brachten.
Misschien zat het ingebakken bij de Zottegemnaar, misschien was het om verwarring te voorkomen of door de wildgroei aan slagerijen maar heel dikwijls gebruikte men een omschrijving zonder na jaren nog de echte naam van de slager zelfs te kennen. Je ging om je gehakt altijd bij Cl é van Commissirs, om je soepvlees bij Alma uit ’t Hoeksken en nergens vond je betere ruggenbeentjes dan bij Sies Vital. Daar hing tenminste nog vlees aan want bij Doorken Vet zou je hondenmanieren geleerd hebben met ribben kauwen in plaats van vlees en op de duur ook tegen een boom gaan plassen. Dzjoak zal allicht een voorvader-slager hebben gehad die Jacques heette. Toen in zijn buurt de familie De Keyser op uitbreiden stond met een drieling nadat niet zoveel vroeger al een tweeling was geboren, zei Dzjoak op zijn gewone trage temerige toon : Bij … Keyserkes … zijn ze … al … gansdendag … kinders … aan … ’t kopen …
E én van het driespan was zuster Aim ée aan wie heelwat jonge ouderlingen nu nog hun wijsheid en kundigheid te danken hebben op de schoolbanken van het middelbaar in Ste. Barbara. Misschien werd ze zelfs precies daarom kloosterzuster, omdat ze tweemaal liefdadig voorrang had verleend en er tenslotte toch zelf ook uitgeraakt was, uit die volumineuze keizerlijke moederschoot.
Soms was een halte bij de slager puur amusement, voer voor Gaston en Leo.
– En Jef, heb je niet een beetje afval voor onze hond ?
– Maar moeder, we hebben wij toch geen hond ?
– Zwijg, snotneus, ge weet er niets van.
Bij Jef had op zekere dag de winkelbel nochtans gerinkeld maar er daagde niemand op. De deur nog eens open- en dichtdoen was dan d é oplossing om je aanwezigheid te beklemtonen. Toen verscheen een slagershulpje, een meisje, amper 5 jaar oud met de blijde boodschap : “De vrouw komt direct”, precies de woorden die Jef had uitgesproken terwijl hij nog vlug de vierkantswortel uit een carr é aan het trekken was.
Soms was een halte bij de slager pure verbazing, pure ergernis.
– Vijf filetkoteletten a.u.b.
– Vier en een spiering kan je krijgen. Alleman heeft gaarne een filetkotelet.
Voor vijf zwarte triepen gingen we elders uit schrik te moeten horen : Vier zwarte en een witte met rozijnen, alleman lust zwarte triepen…
Soms ook stond je verstomd van de repliek van je slager op een vraag van je buurman-groenteboer.
– Een pak prei en een groene selder, Tiste
– Heb je je gazet mee, Lucien ?
– De dag dat jij je teljoor meebrengt om vlees, zal ik mijn gazet mee hebben.
Maar toen gebeurde het. De slagers dobberden maar rustig voort op een kalme zee. Ze kapten en maalden en bakten en als de varkens het zwijnensnot kregen, trokken ze de prijs op van het varkensvlees en het rund ging mee de hoogte in, niet de koe zelf, wel de prijs ervan.
Dagelijks trokken honderden Zottegemnaars naar Brussel om er te werken en geld te verdienen maar op zekere dag kwam Brussel naar Zottegem, naar de Trapstraat. Wat in Anderlecht rond de “abattoir” kon, moest ook hier kunnen slagen. Een smal handelspand met een deur in het midden, ook in Brussel moest je er toen nog langs de deur in, en links en rechts een schuifraam naar boven, stalde stapels, torens, Eiffeltorens vlees uit tegen dumpingprijzen. De mensen konden toen beter beleggen in kleinhoofd en ribstuk en stoofvlees en paardenbiefstuk voor kroostrijke gezinnen met bloedarmoede dan later in Arco-aandelen.
De schuiframen bleven omlaag. Jef overleed. Jules werd ziek. Louis stopte. Maurice werd overreden.
En de kinderen-opvolgers ? Die werden verpleegster, advokaat, kokkin, piloot, caf ébaas, viroloog, FAVV-inspecteur.
En de kleinkinderen ? Die werden dealer, prostitu ée, mensenhandelaar, minister, marginaal, prins…