Met de zon in de rug, voorbij de oude watermolen, stijl bergop naar Sente Mari ën Aunove. In de fermste bocht, de remmen dicht. Er is volk,… het cafeetje is open.
Aan de toog zitten de vaste gasten, zij die hier de huiskamer verder zetten. Het schoonste pintje wordt getapt,… en nog een waterke voor de man met het coureurspetje. Zijn koersjaren zijn al lang vervlogen maar de ambiance is gebleven. Zottegem, de grootstad, is verre van hier.
De zonne schijnt in’t gezicht van Lea, de bazinne. Ze komt wat dichterbij. ‘Ik kan niks zien’, zegt ze.
Een Adriaan Brouwer asjeblieft.
Een echte coureur rekent af en groet de gasten. Ze kennen hem. Hij moet nog verder bergop naar het pleintje van Aunove. Daar ligt de volgende bevoorradingspost.
Aan de grote tafel zit een schoon gezelschap in zondags kostuum. Ze hebben iets te vieren of te rouwen want daar schuimt Ename en geurt koffie.
Vanuit de verte zien we Jantje aankomen. Hij heeft een stok nodig om bergop te geraken. Die laat hij buiten op de vensterbank liggen. Ze moeten dat niet weten.
Het schone gezelschap rekent af. Iemand brengt spontaan het vaatwerk naar de toog. Dat scheelt.
Een mop over het kalf van Mozes buldert door het caf é. Aan de toog gaat het leven verder.
De zon is achter de wolken verdwenen.
Mijn pint is leeg.
Tijd om naar huis te gaan.
Er blijven gasten toekomen.
Niets hiervan is gelogen.