De wolf was er niet bij. Waarom ook ? Hij had zelfs geen naam, doodsimpel. Er was geen Wolf, naar de gelijknamige bar en zeker geen August of een No ëlla die terug zijn van weggeweest en ons blij stemmen. De doopkaartjes wachten trouwens al. Het was maar goed ook dat ze alleen was, Roodkapje, want die boze wolf stond toch maar symbool voor onbetrouwbaar, vals, vraatzuchtig, moordend en nog veel andere verborgen afwijkingen die we pas na Dutroux en Vangheluwe hebben leren kennen.
Het kindje droeg een rode cape met dito kapje afgezoomd met een wollige rand van een diersoort dat per meter kweekt en gekweekt wordt. Haar lange blonde krullen wilden niets van het spektakel missen en kwamen langs alle kanten onder het kapje vandaan. In het sprookjesboek uit mijn kindertijd had dat Roodkapje nochtans zwart haar, zwarte staartjes, van die stugge, misnoegde staarten zoals men ze in Zweden nu nog draagt maar die wel bestand zijn tegen een zeilboot op een woeste zee en een vliegtuig zonder motoren en liefst ook zonder vleugels.
Onder het rode manteltje droeg het kind een veelkleurig, gebloemd rokje met alle mogelijke tinten en vormen van bloemen uit Blangladesh. Aan de arm had ze een mandje, net als in mijn boek maar dà t mandje was van de hand van de grossvati van Rotkäppchen, het meisje op weg naar het Zottegems carnaval was met haar mandje net terug van Action. Het blonde Roodkapje zag er doodbraaf uit, doodbraver, of is het doderbraaf, kon je niet meer vinden. Ze zag er braaf genoeg uit om zich zelfs al door een wolvenjong in de luren te laten leggen.
Roodkapje was op stap met haar broer, een goed jaar ouder dan het meisje, maar nu al een voorvechter van de rechtvaardige verdeling van bezit en rijkdom aan de armen. De jongen droeg een helblauwe satijnen pofbroek maar met zulke pof dat je meteen zag dat zijn overgrootvader er regelmatig de smokkelroute van Wijtschate naar Etikhove mee afgelegd had, de broek helemaal gevuld met boter. Qua ranzige geur en resten van vetvlekken was daar gelukkig niets meer van te merken. De mama had wel haar zwaarste
elastiek mogen toesnoeren om het volume van de satijnen broek aan het kindervolume aan te passen. Hij droeg een ruim wit hemd met heel wijde mouwen dat hem jaren later, als hij aan het sparen was voor een sixpack, nog aardig van pas kon komen. Voor een slap zwart hoofddeksel, noem het eerder een hoedenvorm, was hij voorzeker gaan aankloppen bij Fabienne Delvigne, fournisseuse de la Cour. Kom maar zelf eens in mijn soussol wat kiezen, zal ze gezegd hebben, maar dan in het Frans, beter nog in het Brussels. Hij had een zwarte vilten mal gevonden en Fabienne had hem nog bij het heengaan niet een zoen, un baiser, gegeven, maar een lange pluim die onze koning in extremis nog van zijn jagershoed had laten verwijderen. Ze lag er nu toch, de pluim, niet Fabienne.
Over het wijde hemd droeg de jongen een bruin ondervestje, een model dat Ravel ooit inspireerde voor zijn Bol éro.
Broer en zus hadden dan wel een stevige bloedband, de jongen ook nog een stevige broeksband, beide verhalen staken dan nog wel vol zedendelicten en zedenpreken, maar het directe verband tussen Roodkapje en Robin Hood zag ik niet op die zondag van carnaval. Waar men het in het plantenrijk heeft over de mossen, de varens, de wieren en de zaadplanten, in het dierenrijk over ongewervelde dieren, vissen, amfibie ën, reptielen, vogels en zoogdieren, daar paste Roodkapje ergens in de rij van de seut, het watje, de trut, de totebel, de trien, niet te verwarren met de terrine want die wordt áltijd heet opgediend, de plakkont want Roodkapje bleef maar bloempjes plukken en plukken, onbewust van het feit dat grootmoeder lag te snakken naar een lepel siroop van dokter Vogel en ze al een koevoet nodig zou hebben om haar tong van haar verhemelte los te krijgen. En daarbij was ze nog supernaïef : ze herkende niet eens het verschil tussen een oma en een wolf, al dan niet met een Bokrijkmuts op. Kan je nagaan welke schoonheid die grootmoeder wel was. Gelukkig leefde ze h éél diep in het bos en eekhoorntjes wennen wel vlug aan zoiets.
Zo was Robin Hood zeker niet. Hij was dan wel niet verwekt door de H.Geest maar toch kende hij zijn moeder niet eens, laat staan zijn grootmoeder, kerngezond of doodziek. Tegen de tijd dat wolf-oma uit de bedstede riep : Trek aan het koordje en de deur zal opengaan, had Robin Hood met pijl en boog al van grootmoeders muts een kappersmuts Latex coupe soleil gemaakt, klaar voor een balayage. Hij paste meer in het rijtje van de bink, de gozer, de macho, het stuk, het heerschap, de hottie, de knapperd.
Ergens, om de hoek, verwittigden trommelaars dat alle Roodkapjes en alle Robin Hoods zich klaar moesten houden om op te stappen. De blazers vertelden dat het tijd was en de grote trom gaf met één dreun aan dat het zelfs de hoogste tijd was. De twee kinderen zetten het op een lopen, alsof ze achternagezeten werden door de wolf en door Lady Marian. Ze hadden nochtans nog zó veel tijd om te achterhalen wat vertelling en wat realiteit is.