Er was eens een vrolijke kikker. Zelfs de gebroeders Grimm hadden nooit een vrolijker exemplaar kunnen bedenken. Hij kwaakte ’s morgens en hij kwaakte ’s avonds en als de gelegenheid zich voordeed, kwaakte hij zelfs ’s nachts. En de gelegenheid deed zich vaker voor dan de gebroeders Grimm in hun pen hadden zitten.
Hij behoorde tot de nobele familie van de breedsmoelkikkers. En toch voelde hij zich eenzaam al kon hij die nog zo breed opzetten, die smoel. Hij droomde hardop van kikkerdril en van dikkopjes en van een glad glanzend gezinnetje. Hij hield van luieren in de zon en van warme momenten, warmer nog dan wat de gebroeders Grimm aan papier konden toevertrouwen.
Hij liet hier de kilte en de vochtigheid achter zijn kikkerbillen op zoek naar warmere oorden en naar zijn grote warme liefde. Dichtbij een verlaten poel waarop de zon straalde, vond hij haar. Zij was glad en mooi en uit de voorname familie van de smalsmoelkikker.Hij kroop meteen op haar rug, zoals elke kikker doet als zijn genetisch materiaal begint door te wegen want dat doet ook de springkikker en de groene kikker en zeker de pijlgifkikker. Ze draaiden getwee ën rondjes tussen het eendenkroos en de waterlelies en toen het avond werd draaiden ze maar door, nog altijd rondjes, geen loer, dat was voor later. Ze deden ook wat van elk goed kikkerpaar wordt verwacht : kikkertjes maken. Ze maakten kikkertjes ’s morgens en ze maakten kikkertjes ’s avonds want, zo oordeelde Breedsmoel, oefening baart kunst. Je weet maar nooit waarvoor die kunst nog dienen kan, dacht hij, en op hun dolle tocht door riet en waterpest
groette hij de stierkikker, die zijn beste vriend zou worden en hem zou opleiden voor de beau monde, en de lookkikker, de peterseliekikker en de schijftongkikker, de meerkikker en nee, niet de minderkikker.
Maar ’s nachts, dan trok Breedsmoel er voortaan op uit want, zo beweerde hij, dat was hij verplicht aan zijn adellijke afkomst. Noblesse oblige, noemt men dat. Hij had het zo druk, zei hij, want hij zat in zaken. Pas jaren later zou het in de puree worden.
Dat vond Smalsmoel niet zo leuk en ze maakte dat ze er zelf regelmatig uitkneep. Zij kneep ’s morgens en ’s avonds en dat was niet zo leuk vonden kleine Rugstreepkikker, Bruine Kikker en Boomkikker. In de kwakschool, in mensentaal is dat de kakschool, dreven andere kikkertjes met hen de spot en lachten hen voortdurend uit. Jullie vader heeft niet twee maar wel tien kwaakblazen, riepen ze het drietal schamper na. Eenmaal terug thuis van school, in de slotvijver bij de fontein, wachtte Bufo Bufo, hun pad-nanny, hen al op en bij haar vonden ze troost. De ouders hadden gekozen voor een pad omdat die niet springt en dus een ideale oppas bleek te zijn. Bovendien behoorde de Bufo Bufo tot het geslacht van de Anura dat reeds lang elk contact had verbroken met het geslacht Anuna wegens nestvervuiling. De nanny legde discreet uit dat niet alle papa’s kwaakblazen hadden, soms twee wangblazen, soms ook maar één keelblaas en dat zoiets diende om een gepast vrouwtje te zoeken. Maar onze papa heeft toch al een vrouwtje, riepen ze in koor. Bufo Bufo sloeg helemaal bruin uit, nog bruiner dan voorheen en dat was al h éél bruin en leidde de kikkertjes handig af met een dubbele portie eenoogkreeftjes, watervlooien, muggenlarven.
De drie kikkertjes stoorden zich niet meer aan het geplaag en de pesterijen stierven een stille dood.
Tot op zekere dag.
Het was een zwoele zomerse namiddag. Het water stond vlak en roerloos in de zon. Enkel wat muggen en een dartele waterjuffer zorgden voor enige beweging. Plots was daar een schurend geluid als van bruusk remmen op het wateroppervlak. Het was Pumilio, de felrode aardbeikikker, die een brief bracht. De envelop was veelkleurig, in felle tinten en gemaakt van papier mach é. Zowel de papa als de mama waren die dag thuis. De hitte, tu sais. Bij zulke hoge temperaturen was het een zware karwei post te moeten vatten op de rug van een vrouwtje en daarbij liefst ongezien onder het kroos door te peddelen. Dat kon een boel misère meebrengen, oordeelde Breedsmoel. Maar daar stond hij nu vóór hem, Pumilio. De papa las de brief en de breedte van de smoel leek per seconde toe te nemen. De mama las over zijn gladde kop mee en bij haar bleef nog maar een smal smoeltje over, een kleine opening waardoor ze toch nog kon fluisteren “Finalmente”. Smalsmoel leek wel door het dolle heen. Ze sprong op het grootste lotusblad van de slotvijver en kwaakte : Sono una bomma plus !!!
Breedsmoel hield zich stil maar dacht : Ik heb het niet voor plussen. Hopelijk slaat het warme weer vlug om in koelte. Anders verschijnt Pomilio, de rode aardbeikikker, nog regelmatig eens met nieuwe meldingen en worden mijn kikkertjes de eersten van de klas in optelsommetjes.
Maar toen verscheen de reiger met zijn blikken vals en steels
En die klepperde luid : Het vervolg zoek je maar bij Mario Danneels…