Amed ée M. Lynen over “La fête de Het Krakelingenfeest door Jan (Vlaeminckx)
l’Oudenberg à Grammont” (1888) in
“La Belgique” van Camille Lemonnier.
Op maandag 22 februari 1858 schreef de jonge Engelse bekeerling Michael J. Buckleigh vanuit het jozefietenklooster in Geraardsbergen een brief naar het Klein Seminarie in Roeselare. Omdat dit Engelstalig schrijven een relaas bevat van het Krakelingenfeest 1858 – a curious custom- en omdat het bovendien gericht is aan Guido Gezelle gaan we er even op in.
In de “Kroniek van de jonge Gezelle 1854-1858” (Tielt, 1993) schrijft dr. Johan Van Iseghem dat Gezelle, die geruime tijd het verlangen koesterde missionaris in Engeland te worden, een drukke correspondentie voerde met Engelsen.
Een van die correspondenten was de Engelse bekeerling Buckleigh, die po ësisleraar Gezelle had leren kennen in het Klein Seminarie in Roeselare en die zelf hoopte leraar Engels te worden bij de Geraardsbergse jozefieten: “Ik ben zeer blij U te kunnen vertellen dat ik hier goede en beminnelijke vrienden heb gevonden die me met de grootste beminnelijkheid behandelen en die zeer bezorgd zijn om mijn welzijn. Wat een geluk dat God me hier bracht. Ik zou hier altijd willen blijven maar aangezien er hier reeds twee uitstekende leraars Engels zijn vindt de algemene overste dat ik beter naar een ander klooster -misschien in Leuven- verhuis. Indien ik daarheen ga, kan ik er misschien ook lessen volgen aan de universiteit. Prefect pater Firmin is een goede vriend voor mij, net als pater Ildephonse, de generale overste, en de hele communauteit. Ik verblijf hier bij de leraars en woon in het koor de missen bij.”
Net als Gezelle was Buckleigh een fervente aanhanger van de neogotiek wat in het vervolg van zijn brief aan Gezelle duidelijk wordt: “Ik verheug er mij over U te kunnen meedelen dat de kloosterkerk in de gotische stijl zal worden getransformeerd. Ik praatte erover met de prefect (tot mijn grote vreugde spreekt hij voortreffelijk Engels) en trachtte hem het heidendom van de Renaissance te doen inzien zodat hij openstaat voor de oude architectuur van de Belgische kloosters”. Die hoop werd echter niet bewaarheid want toen de kerk van de jozefieten in Geraardsbergen in 1889 werd gerestaureerd koos de overheid -om diverse redenen- voor de neobarok.
Meer hierover in o.m. Martine Pieteraerens/Albert Schrever, Neogotisch Geraardsbergen. Gent, 2000. In de serie “Kleine Cultuurgidsen, uitgegeven door de Provincie Oost-Vlaanderen.
Vreemd gebruik
En dan volgt het -niet-chronologisch- verslag over dit “curious custom” (= vreemd gebruik): “Gisteren woonde ik een vreemd gebruik bij. Dicht bij de stad is hier een heuvel waar jaarlijks een immense volkstoeloop uit alle windstreken is om de burgemeester te zien drinken uit een 12de-eeuwse (sic!) oude beker waarin een levende vis zwemt. Samen met de andere mandatarissen gooit hij daarna vissen en broodjes in het volk en bidt hij de litanie van Onze-Lieve-Vrouw in de kapel op de heuvel. Er is ook een processie en een optreden van fanfares. De zon scheen schitterend en vanop de heuveltop kon ik mijlenver kijken over het mooie Henegouws en Brabants landschap. De burgemeester, die hoorde dat ik een Engelsman was, nodigde mij uit ook van die wijn te drinken maar ik bedankte. Nadien gooide ik wel broodjes in het volk: zo een gegrabbel zag je nog nooit. Ik stierf bijna van het lachen toen ik de toeschouwers zag tuimelen, grabbelen en grijpen”.
Zoals bekend is het gebruik om vissen te gooien -gelukkig- verdwenen. Volgens Louis Bert (Rond den Heerd, 1879, blz. 167) werden destijds nog andere versnaperingen gegooid: “Onbeschrijfelijk is het ogenblik waarop dozijnen handen, honderden haringen, krakelingen, oranjeappels, vijgen, en gans gevulde korven over hoofd en arm de berg afroeien.”
Burgemeester Modeste De Cock en de overige mandatarissen ontvingen de Engelsman achteraf in het stadhuis: “Daarna toonden ze me het stadhuis waar ze me ook uitleg gaven over de archieven en de oude schilderijen. Als het God belieft zal ik je daar later nog meer over vertellen. Elke dag bekwaam ik me meer in het Frans…”
Tot slot spreekt Buckleigh ook nog de hoop uit dat Gezelle naar de Oudenbergstad zal komen “to see me and this nice country” en om er meteen ook kennis te maken met die “vrome communauteit”.
Hoelang Buckleigh in Geraardsbergen verbleef konden we niet achterhalen. Vast staat dat hij van 1861 tot 1862 verbleef in het Drievuldigheidscollege van de jozefieten in Leuven waar hij ook nog Grieks en Latijn studeerde aan de universiteit.
B. De Leeuw, P. De Wilde en K. Verbeke verzorgden de diplomatische uitgave van die brief in “De briefwisseling van Guido Gezelle met de Engelsen 1854-1599 Deel I” (Gent, 1991) met commentaar in Deel III.
Kalligrafisch gerealiseerd door dhr. Albert Godfroid
Guido Gezelle en de Oudenbergstad
Dat Guido Gezelle ooit de Oudenbergstad bezocht valt niet te bewijzen. Toch schreef hij twee gedichten waarin de naam van onze stad voorkomt. Het meest bekende heet “’t Zevengesternte” en het werd destijds door enkele Gezellekenners als “po ésie pure” bestempeld. Dit raadseldicht verscheen in 1862 in de bundel Kleengedichtjes onder nr 19 en het antwoord erop is in de titel te vinden: de Pleiade (sterrengroep). Ik citeer het in hedendaags Nederlands.
“Van Gent naar Geraardsbergen,
daar liggen zeven scherven,
zeven scherven, al even blank,
langs de wijde watergang:
niemand die ze geraken kan,
niemand die ze genaken kan:
raad, wat zijn me die scherven dan?”
Daarnaast is er nog het gedicht dat Gezelle schreef toen Petrus Nolascus Lamon in 1898 zijn 25jarig priesterjubileum vierde als pastoor in Wontergem. Omdat Lamon (Oudenaarde 1850 – Wontergem 1904) van 1872 tot 1878 surveillant was geweest in het Sint-Catharinacollege in Geraardsbergen wijdde Gezelle daar in het gelegenheidsgedicht “O Wonder Wontergem” een strofe aan:
“Ik zie te Geraardsbergen, een bende jonge geesten
hem dwingen naar zijn vast en vaderlijk geweld;
ik zie ze luisteren, de minsten en de meesten,
hem volgend, daar hij voet en voorbeeld vorenstelt;
ik zie hem daar, daar alree, den goeden herder trachten
als herder na te gaan, in ’t heerlijk schapenwachten.”
Wegens het overlijden van zijn broer kon de zieke Gezelle het jubileumfeest van pastoor Lamon op 2 januari 1899 in Wontergem niet bijwonen. Op 27 november van dat jaar zou hij zelf overlijden.
Albert Schrever