Het is met veel trots dat we met NUUS een nieuw vervolgverhaal voorstellen. Ingestuurd door een van onze lezers. Vandaag deel 3. Wie de vorige delen heeft gemist vindt ze via deze link (deel 1) en deze link (deel 2).
Wachtkamers, Patrick had er een hekel aan. Niet zozeer omdat je er moet wachten, maar omdat het kamers zijn. Kleine, bekrompen kamers vol zieke mensen die elkaars blikken ontwijken, uit angst voor de vragende ogen en de praatgrage monden. Zieke mensen wachtend op verlossend nieuws over een hoopvolle genezing of een onvermijdelijke lijdensweg tot de dood. Patrick zat in de wachtkamer omdat hij geen andere optie had om er te gaan zitten. Hij keek even rond in de wachtkamer en zag op een tafel in het midden een hoop tijdschriften rommelig door elkaar liggen. Hij monsterde de titels en ontwaarde “Dag Allemaal”, “Goed Gevoel”, “Feeling” en “Libelle”. Gedreven door nieuwsgierigheid nam hij er willekeurig enkele in zijn hand. Hij begon door de tijdschriften te bladeren, en bij elke bladzijde die hij omdraaide en diagonaal las, voelde hij een toenemende neiging om zijn hele maaginhoud uit te braken. Wie leest deze infantiele, nietszeggende troep? Welke chronische hersenaandoening heb je als je dit bewust elke week leest? Waar is het misgegaan in je verstandelijke ontwikkeling om je over te geven aan dit soort van lectuur? Het waren vragen waar Patrick niet meteen een antwoord kon en wou op verzinnen. Hij had wel wat beter te doen, zoals zich bijvoorbeeld vergapen aan de buitensporige corpulentie van de vrouwelijke pati ënt die tegenover hem zat in de wachtkamer. Hij probeerde zich in te beelden dat hij seks met haar zou moeten hebben, maar dat lukte niet. Vervolgens probeerde hij zich in te beelden dat hij haar fitnesstrainer zou zijn die haar dagelijks op een masochistische manier fysiek zou afbeulen. Dat lukt wel, maar Patrick voelde zich niet echt in de stemming om er zich nog iets verder bij in te beelden. “Als dat maar goed afloopt”, dacht hij. Naast de enorme massa vrouw voor hem zat een man van middelbare leeftijd. En daarmee was zowat alles gezegd over de man. Het ontbrak hem aan uitstraling, persoonlijkheid en je ne sais quoi. Wat een saaie, kleurloze en geurloze man. Wat een zintuiglijk dieptepunt in het mannendom en bij uitbreiding in de mensheid zelf. Patrick’s observaties werden abrupt onderbroken toen een verpleegster zijn naam riep. Hij mocht de dokter bezoeken.
“Dag Patrick. Kom binnen. Hoe gaat het?” vroeg hij.
“Het gaat niet zo goed, dokter”, antwoordde Patrick.
“Zeg maar. Ik luister”, zei de dokter.
“We zweven allemaal in het ijle en het donker en zien het licht van ons eigen bestaan niet meer”, zei Patrick.
“En wat is de oorzaak daar dan van?” vroeg de dokter.
“De nietsontziende blindheid. Ik wil ze breken en kapot slaan. Ik wil ze tegen de muur knallen, en nog eens en nog eens, tot ze onze ogen opent. Ik ben bang, dokter. Bang voor het licht dat zal komen. Bang voor de tijd die telkens het licht langzaam doet uitdoven en ons weer het ijle en het donkere induwt”, zei Patrick. Er volgde een lange stilte.
“OK. Goed. En voor de rest alles in orde, Patrick?” vroeg de dokter.
“Ja hoor, dokter, ik mag niet klagen, enkel wat last van een droge hoest. Maar ja, zoals mijn grootmoeder altijd zei: beter last van een droge hoest dan van een droge pruim”, antwoordde Patrick.