Het is met veel trots dat we met NUUS een nieuw vervolgverhaal voorstellen. Ingestuurd door een van onze lezers. Vandaag deel 4. Wie de vorige delen heeft gemist vindt ze via deze linken: deel 1, deel 2 en deel 3.
Patrick zat op het toilet naar een witte muur te staren. Hij stelde vast dat het een niet-dragende muur was. Dat de muur niet-dragend was, was een niet onbelangrijk detail als je weet dat Patrick beroepshalve vaak te maken had met muren, vooral dan met dragende en niet-dragende muren. Niet dat Patrick een architect was ofzo, verre van. Patrick verdiende de kost met het maken van kwalitatief hoogstaande gloryholes. In de ambacht van het gloryhole maken bestaat maar één regel: je maakt nooit een gloryhole in een dragende muur. Een dragende muur is immers veertien centimeter dik, dat is zo’n vijf centimeter dikker dan een een niet-dragende muur. Probeer je eens in te beelden dat je in een dragende muur een gloryhole maakt en dat er dan een klein geschapen man met een broek vol goesting en vol zelfvertrouwen zijn lid in het gat steekt, in de euforische veronderstelling dat het er langs de andere kant zal uitkomen voor een hemelse traktatie. Niet dus! Het drama dat zich dan voltrekt is met geen woorden te beschrijven! Een onomkeerbare implosie van die man zijn zelfvertrouwen! Een trauma voor de rest van zijn leven! Dus onthou het voor eens en altijd: in een dragende muur maak je nooit een gloryhole!
Patrick stelde zich recht, trok zijn broek op, spoelde het toilet door en begaf zich naar zijn woonkamer. Het was avond en zoals zowat alle voorgaande avonden in zijn volwassen leven sloeg de eenzaamheid toe. Hard. Met rake klappen. Hij had niets om naar uit te kijken, niets om op terug te kijken. Geen perspectief. Geen nostalgie. Hij leefde noodgedwongen in het nu, van de ene leegte naar de andere, vaak met de tranen in de ogen en een krop in de keel. Ondanks alle pijn en leed zag Patrick soms ook wel de humor in van zijn leven en het leven in het algemeen. Zinloos en betekenisloos, met de plotse dood als pointe. Stoelen en banken opzij en polonaise. Handjes in de lucht en feesten maar. Lachen, gieren en brullen. En roepen en tieren! En liters bier in je keelgat laten vloeien zeg ik u! En dan ladderzat op elkaars gezicht timmeren zonder reden en tenslotte helemaal murw geslaan in elkaars armen vallen en wenen als een kind.
Buiten het getik van een wandklok en het gezoem van een tl-lamp kon je in de woonkamer niets horen. Zittend in zijn fauteuil dacht Patrick aan alle brommers die hij nooit had gehad en dat waren er wat, want hij haatte brommers. Vroem vroem en dat is het eigenlijk. Neen. Geen brommers voor Patrick, maar wel sapcentrifuges. Daar was hij dol op. Sapcentrifuges waren zijn ding. Daarmee kon hij ook goed scoren bij de vrouwtjes op caf é, vooral dan de dove. Niet dat er zoveel dove mokkels te vinden waren in zijn dorp. Eentje om precies te zijn. Brigitte heette ze. Naast doofheid had ze ook problemen met haar korte-termijngeheugen, dus eindeloos plezier voor Patrick. Elke vrijdagavond voltrok zich altijd opnieuw hetzelfde tafereel in zijn stamcaf é. Patrick ging naast Brigitte zitten aan de toog. “Ik verzamel sapcentrifuges!” riep hij dan eerst om het ijs te breken. Doof als ze was keek Brigitte niet op, waarna hij op haar schouder tikte. “Dat ik godverdomme sapcentrifuges verzamel!” riep Patrick nogmaals terwijl hij een glaasje witte wijn voor haar neus schotelde. Brigitte liet het zich welgevallen en glimlache. Van het ene kwam telkens het andere, week na week, in het hier en het nu, zonder nostalgie en perspectief, tussen de leegtes in, met de tranen in zijn ogen en een krop in zijn keel.