Ondergedoken Joden tijdens WO II in Zottegem

Erwetegem:

Via het kasteel van Beloeil en de homes van de Tehuizen Leopold III werden er ook in het klooster van de zusters Dominicanessen in Erwetegem (foyer n ° 2 bis) verschillende Joodse meisjes tijdelijk ondergebracht. Het St- Dominicusgesticht werd in 1906 opgericht als pensionaat en wezenhuis Het werd tijdens WO II gebruikt als zomertehuis waardoor vanaf juli 1941 tijdens de zomermaanden meisjes tussen

10 en 18 jaar die verzwakt waren en/of ondervoed op krachten konden komen. In totaal gaat het om 9450 verblijfsdagen voor een periode van drie jaar. Aan een gemiddelde van bijv. 30 dagen zouden er dus een honderdtal meisjes verbleven hebben. Indien ze twee maanden bleven, waren het er maar een vijftigtal. Dit werd gecoördineerd door mevr. Georges BROECKAERT. 1

Strijpen:

– ‘Charlotte KLIPSTEIN ( ° 1925, Berlijn) was in januari 1939 met haar ouders, Hans Klipstein ( °1889) en Elly Silberberg, vanuit Duitsland in Mariakerke, bij Gent, aangekomen waar ze een veilig onderkomen vonden. Na de Kristalnacht (nov. 1938) had haar vader beslist om Duitsland te verlaten. Op 10 mei 1940 werd haar vader door de Belgische overheid aangehouden wegens zijn Duits paspoort en dus mogelijke staatsvijand. Hij werd afgevoerd naar het Zuid-Franse interneringskamp van Drancy, maar hij kon ontsnappen.
Begin 1944 verbleef Charlotte Klipstein één maand bij haar vriendinnen Julia ROMAN en Elvire DEVOS in de Meerlaan te Zottegem, kant Strijpen’.
3

Zottegem:

– In het college Onze-Lieve-Vrouw van Deynsbeke heeft tijdens de oorlog (ca. 1942) een Joodse jongen enkele maanden les gevolgd in het 7de studiejaar bij meester A. De Clercq en meester Plasschaert Michel. ‘Waarom hij opeens uit de klas verdwenen is, werd ons niet verteld’. 4

Mogelijks had dit te maken met het feit dat hoofdonderwijzer Jules LOOTENS actief was in het Verzet. Hij was luitenant bij het Geheim Leger en bracht als weerstander clandestiene bladen in omloop, verwittigde door de Duitsers verdachte personen, hielp mee bij het verbergen van geallieerde piloten, … Op 24 september 1943 werd hij door de Gestapo opgepakt en naar de gevangenis van Sint-Gillis gevoerd. Daarna werd hij overgebracht naar nazi-Duitsland. Hij overleed op 7 december 1944 in het kamp van Gross-Rosen in Silezi ë, Polen. 5

– ‘De familie BLEIBERG had minder geluk: vanuit Etterbeek was het echtpaar Max Chaim BLEIBERG ( °1907, Polen) — Rosa Rachel GINIEWSKI ( °1914, Polen) op 12/2/1941 aangekomen in Zottegem met hun kinderen Walter ( ° 1936, Wenen) en Charles ( ° 1939, Etterbeek). Ze verbleven tot 23/1/1943 in de L. Roelstraat 13 en kregen nog een dochtertje Anne ( ° 1941, Zottegem). Max Bleiberg was

Eind januari 1943 verhuisden ze naar Schaarbeek, maar werden op 15/2/1943 aangehouden en opgesloten in de Dossinkazerne te Mechelen. De twee zonen konden nog net ondergebracht worden in het klooster van de zusters van Barmhartigheid te Heverlee. Op 19/4/1943 werd het echtpaar, dochtertje Anne en grootmoeder Gitel HEFTER ( ° 1880) 6 met het XXste transport naar Auschwitz afgevoerd. Max BLEIBERG overleefde als enige van de gedeporteerde familieleden de Holocaust en kwam op 15 mei 1945 aan in Zottegem. In 1950 hertrouwde hij met de Zottegemse Esther De Vos’.

Bij haar vader, smid Cyriel DE VOS, woonde op het einde en kort na WO II in de Kazernestraat 12 een Joods meisje. Verdere details ontbreken echter.7

– ‘Leo BLASBAND ( °1910) en zijn vrouw Debora KRIWIN ( °1917) vonden met hun dochtertje Viviane Rachel ( °1943) van oktober 1942 tot oktober 1944 een veilig onderkomen in Zottegem, Neerstraat 43 (nu Heldenlaan) bij hun werknemer, Georges D’HOKER- BERT Pelagie. Hun zoontje, Marc BLASBAND ( ° juni 1941), werd ondergebracht bij Leon D’Hoker en Alice Effingem in de Welzijnsstraat.
Toen de Duitsers de kledingfabriek van Leo Blasband in Brussel in beslag namen als onderdeel van de Arianisering van het Joodse bedrijfsleven, beweerde de aangestelde Duitse bedrijfsleider dat een som geld ontbrak en hij dreigde met strafmaatregelen. Op dat moment besefte Leo dat hij voor zichzelf en zijn familie een schuilplaats moest zoeken. Het was toen dat een van Leo’s werknemers, Leon D’ Hoker, zich een eerdere gunst van Mr. Blasband herinnerende, voorstelde dat Leo, zijn echtgenote Debora en hun baby zoon Marc, naar Zottegem zouden komen en bij zijn familie zouden inwonen. Op 1 oktober 1942 namen de Blasbands de trein naar Zottegem waar Leon’s moeder P élagie D’Hoker-Bert, Leo en Deborah opnam, terwijl L éon en Alice baby Marc opvingen. Ondertussen bleef Deborah’s oude, blinde moeder, Matla Krievin-Goldfinger, achter in Brussel. Het eerste wat P élagie D’Hoker vroeg was: ‘Waar is uw oude moeder?’ Deborah legde uit dat haar moeder in Brussel was gebleven met een verzorgster.’Als je nog een bed zou kunnen krijgen, zou ze bij ons kunnen verblijven’, zei P élagie. De volgende ochtend ging Leo naar Brussel, kocht er een opklapbed, en ging er mee naar Deborah’s moeder. De verzorgster vertelde dat tijdens de nacht de Duitsers alle Joden die in het gebouw woonden hadden meegenomen, en dat alleen door het grote kruis dat zij tegenover de ingang had opgehangen ze het appartement van de Blasbands niet doorzocht hadden. Onmiddellijk nam Leo zijn schoonmoeder mee naar Zottegem. De twee zusters van Leo hielden zich schuil in Brussel en Leo bezocht hen wekelijks. Op 26 maart 1943 schonk Deborah Blasband het leven aan een dochter, Viviane. Zij betaalden voor hun materi ële onderhoud, maar dat was onbeduidend naast de liefde en de  
zorg die de familie D’Hoker teruggaf en voor het gevaar dat zij op zich namen. Na de bevrijding bleven de twee families in nauw contact met elkaar’.8

 

Voorlopige conclusies andere gemeenten in het Land van Aalst:


Van de ondergedoken Joden zat slechts ca. 30% alleen verborgen, ca. 12% per twee en de grote meerderheid (ca. 58%) zat met drie of meer Joodse personen op hetzelfde onderduikadres. Deze cijfers komen dus zeer goed overeen met die uit Aalst. Qua leeftijd zien we een meerderheid kinderen (70%) en ca. 30% volwassenen. In Aalst was dit ongeveer fifty-fifty. Qua geslacht tellen we ca. 56% ondergedokenen van het mannelijk geslacht en ca. 44% van de vrouwelijke kunne. In Aalst was de verhouding net omgekeerd, nl. 40 — 60.
Wat de duur van de onderduik betreft zien we dat slechts ca. 30% tot het einde van de oorlog bleef (meestal vanaf 1942), terwijl ca. 70% minder lang op hetzelfde onderduikadres bleef. In Aalst was die verhouding juist omgekeerd. Mogelijks heeft dit te maken met het feit dat er in Aalst maar één internaat dienst deed als schuilplaats en in de rest van de regio zes instellingen. De redenen voor de kortere onderduikperiodes zijn deels gelijkaardig: later toegekomen, vroeger vertrokken uit veiligheidsoverwegingen. E én opvallend verschil: het veranderen van onderduikadres wegens ondervoeding. Het aantal aanhoudingen en deportaties ligt hier ook op ca. 15% van het aantal ondergedokenen, maar er zijn dubbel zo veel onderduikadressen bij betrokken. Ook hier gebeurde dit meestal met de latere transporten: XX, XXI, XXIII en XXV. Qua nationaliteit troffen we van slechts ca. 55% van de ondergedokenen de gegevens aan. Op basis daarvan kunnen we besluiten dat zeker de helft van Poolse origine was. Dit loopt parallel met de cijfers uit Aalst. Minstens 12% kwam uit Nederland en ca. 10% uit Oostenrijk. Ongeveer 10% had de Duitse, Tsjechische of Roemeense nationaliteit. Als we de berekening maken ten opzichte van het aantal Joden wiens nationaliteit we kennen, stijgt het Poolse aandeel tot bijna 60%. Over de onderduikadressen of over de mensen die een schuilplaats ter beschikking stelden is het nog moeilijker om veralgemenende conclusies af te leiden, maar drie dingen vielen toch op. Minstens een kwart van de hulpverleners waren katholiek gelovig. In één vijfde van de onderduikadressen ging het om een internaat of instelling (Melle, Onkerzele, Orroir, Ronse, Viane en Erwetegem). De meeste daarvan waren verbonden aan een klooster of religieuze gemeenschap. E én vijfde van de onderduikadressen had ook een link met de textielsector (Aalst,  
Geraardsbergen en Zottegem). Dit was ook het geval in Aalst (ca. 15%). Dit is te verklaren door het feit dat veel van de Brusselse Joden actief waren in de textielsector.
Voor het voormalige Land van Aalst kwamen we aan een totaal van minstens 110 Joodse personen die gedurende een kortere of langere periode tijdens WO II een veilig onderkomen vonden. Dit aantal is min of meer gelijkmatig verspreid: 12 in Geraardsbergen en deelgemeenten, 6 in Melle en Merelbeke, 8 in Ninove en deelgemeenten, 15 in groot-Zottegem, 15 in de regio Ronse en een uitschieter van 54 in Aalst-Erpe-Lede.

Opmerkelijk is nog dat er in het westen van het historische Land van Aalst een witte vlek is qua onderduikadressen. Tot hiertoe vonden we geen Joodse ondergedokenen in Herzele, Sint- Lievens-Houtem, Oosterzele, Balegem, Brakel, Zwalm. Mogelijks is dit deels te verklaren door het ontbreken van een directe spoorverbinding met Brussel. Het zou een mooi gemeentegrens- overstijgend project zijn voor plaatselijke heemkundige en historische kringen om deze leemte op te vullen. Vaak gebeurde het verbergen via iemand van het Verzet of via professionele connecties van voor de Duitse inval.

Als deze opzoekingen zijn een neveneffect bij het maken van een stuk over Jodenvervolging in Het Land van Aalst.

 

Opvolging Joodse onderduikadressen tijdens WO II in Zuid-Oost-Vlaanderen —

Bij een dergelijke inventarisatiepoging is het bijna onvermijdelijk dat er dingen vergeten worden of gegevens onvolledig zijn. Het is een goede basis voor aanvullingen. We zijn dan ook content reeds een reeks bijkomende gegevens te kunnen bezorgen.

ANDERE GEMEENTEN uit het voormalige LAND van AALST

Geraardsbergen:

De volgende personen waren ingeschreven in het Jodenregister dat elke gemeente moest bijhouden:

JACOBY Levi ( °1880, Nederland), JACOBY Asser ( °1904, Belgi ë). Geen van beiden komt voor op de deportatielijsten van de Kazerne Dossin. Levi werd niet gedeporteerd, maar overleefde WO II niet: in de nacht van 4 aug. 1942 verongelukte hij. Asser kon onderduiken in Gent en zo de Holocaust overleven.

De vrouw van Levi, Rosa COSTER, en hun twee dochters werden zoals vermeld wel gedeporteerd (Transport XI).

FISCHLOWITZ Rapha ël ( °1882, Belgi ë). Komt niet voor op de deportatielijsten van de Kazerne Dossin. Zijn halfzus, pianolerares Isabelle (Elza) FISCHLOWITZ, was niet ingeschreven in het gemeentelijk Jodenregister, maar werd -zoals vermeld in het vorige artikel- wel afgevoerd naar Auschwitz met Transport XXVI (eind juli 1944). Zij werd verraden, vermoedelijk omdat ze weigerde Duitse soldaten te huisvesten in haar huis op de Vesten, nr. 76.

VAN LAETHEM Leontine ( °1886, Belgi ë). Komt niet voor op de deportatielijsten van de Kazerne Dossin. Rapha ël was in 1933 met Leontine hertrouwd. Het feit dat hij met een Vlaamse gehuwd was en een gerespecteerd fabrikant van petten, die bovendien commandant was bij de vrijwillige brandweer en bestuurslid van diverse Geraardbergense verenigingen, zorgde ervoor dat hij WO II kon overleven zelfs zonder onder te duiken.

De naam van de Joodse leerling die in het Sint-Catharinacollege les volgde tijdens het 3de trimester van het schooljaar 1943/44 kon niet terug gevonden worden.

Hans SPICHLER ( °1900, Polen) en diens echtgenote Kraindl Claire KOHN ( ° Hongarije) hadden een confectie-atelier in Brussel. Tijdens WO II konden ze onderduiken in Geraardsbergen bij hun werknemer Edgar ‘Eddy’ DE ROECK en diens moeder Marie Madeleine MALLET, Lessensestraat 101. Zoals vermeld in het vorige artikel zat hun dochtertje, Marguerite SPICHLER ( °1931),   verborgen in Hondzocht, gehucht van Lembeek (in 1977 gefusioneerd met Halle) bij Mathilde POPELEU.

Moerbeke: deelgemeente van Geraardsbergen

De onderduikplaats van Mireille KAROLINSKI lag in Moerbeke en niet in Viane. Haar ouders, Salomon KAROLINSKI ( °1908, Polen) en Elisabeth ORCHER ( °1912, Polen) waren actief in het Verzet in Belgi ë, maar werden gevangen genomen en met Transport IV in augustus 1942 gedeporteerd naar Auschwitz.

Er verbleef ook een zekere Hanna, een Joods meisje uit Nederland afkomstig, bij Victor FELIX, burgemeester van 1939 tot 1943.

Nederbrakel: deelgemeente van Brakel

Leon CHARIN vond als apotheker een veilig onderkomen tijdens WO II in de apotheek van Armand VAN DEN DOOREN en Paula DENIE in de Neerstraat 30. Opmerkelijk is dat Leon tijdens de nazibezetting gewoon meehielp in de apotheek, in het centrum van de gemeente.

Ook Leo KRAUTSENGEL, een chocoladefabrikant uit Antwerpen, en zijn echtgenote Mali, van Poolse origine, zouden in Brakel een onderduikadres gehad hebben via Albert OTTOY. In het vorige artikel hebben we het veilig onderkomen van hun zoontje Maxime ( °1939) en dochtertje Nelly ( °1940) KRAUTSENGEL kunnen situeren in Erondegem bij de familie De Winne. Ouders en kinderen zaten dus wel een eindje van elkaar verwijderd.

Nukerke: deelgemeente van Maarkedal

In 1980 werd Anna VAN DE PUTTE, weduwe van Florent DE VOS, met haar kinderen Andrea en Andr é, uitgenodigd in Vorst-nationaal voor een herdenkingsplechtigheid georganiseerd door het ‘Huldecomit é van Belgische Joden aan hun Redders’. Tussen 1941 en de bevrijding in september 1944 hebben ze verschillende families een tijdelijk veilig onderkomen verschaft in een woonhuis naast hun hofstede. Het gaat om Emiel VAN DAELE uit Kapelle-op-den-Bos met zijn echtgenote, hun kind en zijn ouders; Eugène NIZOI en zijn vrouw uit Hoboken; en Jos. LAMOT uit Schaffen met zijn vrouw, hun twee kinderen en zijn ouders.

Ophasselt: deelgemeente van Geraardsbergen

Ook in Ophasselt is er een Joods meisje verstopt geweest, namelijk in de boerderij van Amed é VAN HEGHE en Maria MORNIE in de Alfonslaan 18 (toen ‘den Dries’). Dit gebeurde via een Brusselse dame die verschillende Joodse kinderen aan een onderduikadres geholpen heeft.

Roborst: deelgemeente van Zwalm

In een villa gelegen in de huidige Borstekouterstraat nr 73 (vroegere Stationsstraat) leefde

er tijdens WO II   enige tijd een Joods koppel ondergedoken. Aan de zijkant van het huis (langs de Herpelstraat) was er een opening in de haag gemaakt,   langswaar zij ongezien binnen en buiten gingen.

Op een zekere avond had een -ondertussen overleden- buurman een gesprek met de Joodse man, die hem liet weten dat zij de volgende morgen naar Brussel dienden te   gaan om documenten in orde te maken. ’s Morgens vroeg   namen zij de trein naar de hoofdstad. Volgens de buurman heeft hij het koppel sindsdien nooit meer gezien. Blijkbaar zat er een verklikker op dezelfde trein die hen bij het afstappen in het Zuidstation te Brussel zou aangeduid hebben aan de Gestapo, die hen in het station   opwachtte en arresteerde.  

Ruien: deelgemeente van Kluisbergen

In het vorige artikel werd uitgebreid bericht over het onbaatzuchtige hulp van de zusters LAURIER in hun pension te Orroir waar acht Joodse kinderen een veilig onderkomen vonden. Dit liep echter niet altijd van een leien dakje. Zo moest de kleine Rene KNOLL op het einde van de oorlog in allerijl naar een andere schuilplaats gebracht worden omdat ze gewaarschuwd waren over een verklikking. Voor Rene werd een nieuwe onderduikplek gevonden bij het echtpaar Ren é BERRA-SOBRIE in de Grote Herreweg 24 in Ruien.

Schendelbeke: deelgemeente van Geraardsbergen

Henri WEICHSELBAUM ( °1938, Brussel) leefde hier met de valse naam Henri DE VOS ondergedoken van 1942 tot 1946 bij Pius DANEELS en Gabri ëlle HERREGODTS. Zij hadden een bierhandel op de Dries, Pijlekaartstraat nr. 24. Zijn ouders, Lezor Leon WEICHSELBAUM ( ° Tsjechi ë) en Sprinka Sabine HIMMELSCHEIN ( ° Polen), moesten door de razzia’s in Brussel regelmatig vluchten en verhuizen. Daarom besloten ze hun zoon op een veilige plek onder te brengen.

Sint-Goriks-Oudenhove: deelgemeente van Zottegem

De ondergedoken Joden verbleven niet in een grote boerderij op de afgelegen Wolvenhoek zoals in het vorige artikel vermeld, maar veel dichter bij de dorpskom, nl. in de Smisstraat nr. 7. In het ouderlijk huis van Urbain BRAEMS, naast caf é Smeken, vond een oudere Joodse dame (ca. 70 jaar) uit Brussel en haar zoon (ca. 40 jaar), Jean RYDER ( °1902, + 1978) een veilig onderkomen. Ze verbleven op de bovenverdieping in een kamer. Ze kwamen in Sint-Goriks terecht via connecties in de textielsector.

Vader Firmin Braems ging als ‘handschoenuitgever’ regelmatig met de trein naar Brussel om leder aan te kopen. In Sint-Goriks waren er toen nog veel vrouwen die wat bijverdienden door handschoenen te stikken en af te werken. F. Braems verdeelde het leder en bracht de afgewerkte handschoenen naar Brussel. E én van zijn klanten in de Avenue van Volxem in Vorst had net bericht ontvangen van de nazi-bezetter dat ze zich moesten aanmelden in de Dossinkazerne in Mechelen en op konvooi zouden gezet worden (1942).

Diens echtgenote Rachel had de Zwitsers nationaliteit en was met dochtertje Eliane naar daar kunnen ontkomen. F. Braems was zo onder de indruk dat hij Jean Ryder en diens moeder Hanna overtuigde om bij hen onder te duiken.

Urbain Braems ( ° 1933): ‘Tijdens de oorlog wist ik niet dat mijn ouders die Joodse personen onderdak verleenden. Maar op een dag was ik op ons koerke uiteraard terug aan het voetballen. Ik probeerde steeds mijn record te verbeteren in het koppen met de bal naar een fictieve goal. Plots zag ik uit een venster op de bovenverdieping een man met zwart haar naar mij kijken.

Hij trok zijn hoofd snel terug, maar ik had hem gezien. Ik liep naar mijn moeder om het haar te vertellen, ik was toen 9 jaar. Mijn moeder streed dit af en zei dat het inbeelding was. Ik ben dan diverse dagen bij mijn grootouders gaan slapen, in caf é ‘In ’t Gemeentehuis’ naast de kerk van Sint-Goriks, omdat ik bang was en overtuigd was echt iemand gezien te hebben daar boven. Uiteraard kreeg ik na de oorlog de uitleg van mijn moeder dat ik gelijk had’.

In juli 1944 was er een Engels vliegtuig neergestort en de bemanning was in de buurt van de Bostmolen (tussen Roborst,   Strijpen en Sint-Goriks) terecht gekomen. Deze Engelse soldaten moesten zich verstoppen in de velden of bij boeren in de buurt want er werd door de Duitsers vanuit de Kommandatur in Geraardsbergen een razzia georganiseerd. Alle huizen in de omgeving (Strijpen en Sint-Goriks-Oudenhove) werden onderzocht op weggestoken Engelse soldaten.

U. Braems: ‘Bij mij thuis verstopten meneer Ryder en zijn moeder zich in de kelder in een door mijn vader gemaakte nis met een geheime ingang via een kast. De bovenkamer werd in allerijl vrijgemaakt door mijn moeder die het materiaal van de Joodse familie verborg.  De Duitse soldaten onderzochten het huis en ook de kelder, maar vonden de Joden gelukkig niet. Dit was heel spannend want mijn moeder stond met haar rug rustig tegen de kast. Alles is gelukkig goed afgelopen, de Joodse familie werd niet gevonden. Ik zou het vermoedelijk anders niet hebben kunnen navertellen. Later werden mijn vader en moeder (Marie Vande Velde) door de Joodse gemeenschap uitgenodigd   -met vele andere Belgen- voor wat ze tijdens de oorlog gedaan hadden voor die Joodse mensen. Ze ontvingen een erkenningsmanifest op 5 mei 1946, een eerbetoon van de Raad der Joodse Verenigingen   in 1947 en een ‘hulde van de Joden aan hun Helden en Redders’ op 12 december 1980’.

Na de oorlog keerde J. Ryder met zijn moeder terug naar Brussel, Sint-Genesius-Rode. Zijn vrouw was uit Zwitserland teruggekeerd en had de Holocaust ook overleefd.

Sint-Lievens-Houtem:

Twee personen waren ingeschreven in het Jodenregister van de gemeente: GOLDSCHMIDT Arthur ( °1870, Duitsland) en WURMS Simon-Philippe ( °1870, Belgi ë). Geen van beiden komt voor op de deportatielijsten van de Kazerne Dossin en overleefden dus waarschijnlijk WO II.  

Besluit:

Dit betekent dus dat er bij het totaal aantal ondergedoken Joden in Zuid-Oost-Vlaanderen, nl. ca. 110, nog eens ca. 25 personen mogen geteld worden. Dat brengt het totaal op 135.

In het vorige artikel konden we zeven gemeenten uit de voormalige kasselrij Land van Aalst toevoegen die niet vermeld staan op de kaart met onderduikadressen in het museum Kazerne Dossin. Daar kunnen we nu dus nog eens acht gemeenten aan toevoegen: Denderhoutem, Nederbrakel, Nukerke, Roborst, Ruien, Ophasselt, Schendelbeke en Sint-Lievens-Houtem. Wat het totaal aantal niet-vermelde gemeenten op 15 brengt.

Opmerkelijk is nog dat er uit het westen van het historische Land van Aalst (Herzele, Sint-Lievens-Houtem, Oosterzele, Balegem, Brakel, Zwalm), een witte vlek qua onderduikadressen, reeds acht aanvullingen over zeventien personen zijn opgedoken.

Door deze aanvullingen worden enkele besluiten uit het vorige artikel bevestigd: veel van de ondergedoken Joden in de regio waren van Poolse origine. Vaak zaten ze niet alleen, maar met meerdere personen ondergedoken. De onderduikadressen kwamen er vaak via verzetsmensen of via de textielsector.

Tot slot herhalen we onze oproep aan de gemeente- en stadsbesturen in Zuid-Oost-Vlaanderen om deze getuigenissen van dappere menslievendheid van gewone inwoners in ongewone tijden te vereeuwigen met een gedenkplaat, struikelsteen of infobord.

 

Volledig artikel in: Het Land van Aalst, jrg. LXXIII, 2021, nr. 1, p. 28 — 39.

http://www.hetlandvanaalst.be/wordpress/tijdschrift/huidig-nummer/

Veilig onderkomen voor Joodse personen in Zuid-Oost-Vlaanderen tijdens WOII

 

Wouter Van Der Spiegel

 

1 H. RUSTIN, Les enfants juifs cach és au Château de Beloeil (Foyer Leopold III) durant la Seconde Guerre mondiale. UCL, 2012/13.

3 M.VERSCHOORIS. Schrijven in de schaduw van de dood. Gent, 2005. https://www.auschwitz.be/nl/hilde-braet-met-charlotte-klipstein

4 Oud-leerling Gerard VAN DE KERCKHOVE ( °1929, Oombergen). Info per mail (maart 2020). 5 W. VAN DER SPIEGEL. De Zottegemse ScoutsGids. 75 jaar scouting Zottegem, p.18.

6 W. ADRIAENS, e.a. Mecheln-Auschwitz, 1942-194,. dl. 4, p. 41, 122, 158 en dl. 3, p. 170.
7 D. LAMARCQ. Joden in Zottegem tijdens WO II. Een onbekend verhaal. – Handelingen van het Zottegems genootschap voor geschiedenis en oudheidkunde, XVI — 2013, p. 177 — 199.
Zie ook
: https://www.nuus.be/2018/10/04/het-hartverscheurende-verhaal-van-de-bleibergs-uit- zottegem/ en Collectie Blum, interview 451 met Charles Bleiberg, Dossinkazerne Mechelen.