Sorry voor de verwaarlozing, tientallen jaren lang.
Na de puberteit vond ik het belachelijk nog zó vertrouwelijk met papier om te gaan want eerlijk gezegd : je bent toch maar wat papier waarop jongeren hun gemoed uitstortten.
Nu ben ik er terug. Jij dus ook, dagboek. We zijn blij met mekaar want ik heb je veel te vertellen.
Toen we met Nieuwjaar kusten en knuffelden en handjes schudden en dansten en niesden en strooiden met wensen als : Vooral een goeie gezondheid want al de rest kunnen we kopen, toen beseften we niet dat we onze laatste dagen van een normaal bestaan beleefden. We trouwden en feestten en gingen naar theater en zochten vrienden op. Twintig ? Mag het ietsje meer : Dertig, vijftig, honderd ? We gingen uit eten, naar de frituur of naar een sterrenrestaurant, democratisch van prijs of prijzig maar we gingen en we bleven desnoods tot ’s morgens plakken.
We zaten hier zo veilig in ons landje, wel met Anuna’s die onze plastic zakjes afnamen en onze zuigrietjes en spijbelen boven schoollopen verhieven. China, waar een rare ziekte in omloop scheen, was zo veraf en aten ze daar niet de gekste dingen : eieren gekookt in de urine van jongetjes, penis van de yak, levende babymuizen…
Maar, liefste dagboek, China en die rare ziekte kwamen samen met de maand maart zo vervaarlijk dichtbij. 13 Maart stond wel nog op de kalender. Van die dag af echter waren alle dagen gelijk ! We stonden op. We keken op onze krant welke dag het was. We spraken ons proviand aan en maakten eten klaar. We hielden ons bezig met werkjes die we altijd maar hadden uitgesteld : ons glazenservies een beurt geven en er tenminste eentje van breken, oude foto’s bekijken en classeren, plaats maken in kleerkast en op schoenenrek. We belden veel en lang want de telefoon scheen nog wel het enige dat ons geen besmetting kon bezorgen. En dan kwamen er natuurlijk de cijfers op TV en de curven en de vertrouwde gezichten van allerlei soorten —logen. Met de grendel wekenlang op de deur zodat niemand erin kon komen, werden we door VRT verwend met reeksen die ons het gevoel van absolute vrijheid, van onbeperkt genieten moest terugbezorgen. Schipper naast Mathilde, Wij Heren van Zichem, ’t Pleintje en nog oudere van kort na de opdracht van Jezus in de tempel. We hallucineerden en nachtmerrieden erop los en konden nergens meer terecht voor hulp. Seksuologen waren niet langer beschikbaar als hulpverlener, tenzij om hun dochter met verse lingerie achterna te reizen naar lockdownfeestjes.
De lente kwam. Mooie dagen hielpen ons de beklemming van het huisarrest te vergeten.
De zomer kwam en loste tegelijk met kleine beetjes het strakke keurslijf waarin we sinds maart zaten. Net als VRT ons met Kapitein Zeppos en Keromar herinnerde aan onze jonge jaren, zo kwam juli ons vertellen dat er nu weinig was veranderd aan de zomers van toen.
Want de zomer kwam, beter nog, de zomer sloeg toe. Waar we al gewend waren nederig het hoofd te buigen voor het virus, h ét virus, een onzijdig woord waarmee we alle kanten uit konden : het huwelijk, het fortuin, het ongeluk, sloeg nu de hitte toe, ZIJ, vrouwelijk, zomerse warmte, als zo veel vrouwelijks dat aan moeder, vriendin, dochter doet denken en aan goedheid, stilte, mode. Maar evengoed aan Bloody Mary, Queen of Scots, aan Ilse Koch, de beul van Buchenwald, aan de Zwarte Weduwe, de Luikse gifmengster. Want zij, de hitte, werd plots een bondgenoot van het virus. Augustus kwelde ons met twee vijanden tegelijk.
We hadden reeds de weldaden van ons kot ontdekt en waardeerden stilaan de ophokplicht maar die eigen vier muren waren plots niet meer veilig. Daarbinnen was het een stoofpot geworden, een römertopf en wijzelf waren één van de ingredi ënten. We sudderden stilaan in eigen nat en dat was ons zweet. Voorheen hadden we nooit geweten dat we zo veel pori ën hadden, meer nog, bij elke dag dat het kwik nog klom, kwamen er nieuwe openingen en lekken bij waarlangs onze lichaamsvochten zich een weg baanden.
Gelukkig was er de aantrekkingskracht van de aarde en vloeide dat zilte vocht mooi naar beneden. Daar werd het niet opgevangen door onze schoenen want we liepen ganse dagen blootvoets. We lieten natte sporen achter op de vloer en dreigden uit te glijden. Maar omdat glijden een wintersport is en bij een hittegolf alleen maar de temperatuur de hoogte ingaat, bleven we maar overeind.
In een betere optiek haalden we de beste thermometer die er op de markt was, een Amerikaanse nog wel, maar dat spul werkte niet want op donderdag 13 augustus, het was toen echt bloedheet, toen wees hij maar eventjes 104 ° aan. We wilden de thermometer terugdragen maar het was er te heet voor en een trap geven tegen de optiekdeur kon ook al niet want die stond open. Voor de tocht ! Laat me niet lachen : daar was geen tocht meer ! De wereld was tochtloos ! Dat ondervonden we echt goed ’s nachts, toen de hete lucht de kans kreeg een tochttocht af te leggen tussen zolderraam en keldervenster en wijzelf daartussen fondue bourguignon speelden bovenop, niet in, ons bed.
Nog zoiets, het bed. We hadden nooit het nut van het bed ontkend, liefste dagboek, niet in een relatie en niet in de winter als buiten de sneeuwbuien en de stormen gieren. Nu gierden we zelf, van pure ellende, van kleverigheid, van glibberigheid, van plakkerigheid.
E én troost hadden we nog, één magere troost : Marc en Steven hadden ons niet verplicht in bed ons mondmasker aan te houden. Was dat ooit zover gekomen, dan waren we bereid helemaal vooraan de vlag, de antivirusmaatregelenvlag, te dragen in een protestmars. Maar het hoefde niet, we mochten het laten hangen aan de klink van de deur, je weet wel, dat stuk gloeiend metaal waarmee je in de hete slaapkamer stapt.
Eventjes moest de hitte, nog steeds vrouwelijk, zelf eens een korte pauze inlassen en haar temperatuur wat matigen. Dat was het moment om de sprint naar de supermarket in te zetten, m ét mondmasker, dit keer niet voor ladingen toiletpapier, nu wel voor al wat vloeibaar is en de dorst kan lessen, plat of spuitend, gesuikerd of met natuurlijke extracten van de fantasinaasappel en de spritecitroen, de redbullbes en de schweppespompelmoes.
Want we weten het, ze keert terug, de hitte, blijvend vrouwelijk, om ons te kwellen in een samenzwering met het virus dat blijvend onzijdig is. We houden onze strijdlust aan en hebben je binnenkort nog meer te vertellen. Tot later, liefste dagboek.