Voor de dertiende eeuw had men slechts één naam, de doopnaam (persoons- of voornaam). In de 13 de eeuw kwam in de meer bevolkte steden of gemeenten het gebruik in voege een naam toe te voegen aan de doopnaam. Die toenaam — eerst van louter persoonlijk belang werd geleidelijk aan erfelijk. Deze toenaam (later de familienaam) vermeldde ofwel de afstamming, de plaats van herkomst, een beroep of een hoedanigheid. De oudste namen (voor de dertiende eeuw) zijn terug te vinden in oorkonden. (Reporter 17, foto’s Danny De Lobelle)
Al deze familienamen wijzen naar de plaats van oorsprong. Het gaat bijna uitsluitend over geografische namen. Patroniemen geven een verwantschapsverhouding weer (bijvoorbeeld Gertrud(is). Geografische namen zoals Boengards (Van den Boomgarde of Bogaerts), de Ponte (Verbruggen), de Driessche (Van den Dries), de Guchte (Van der Gucht), de Velde (Van de Velde), de Vivario (Van De Vijver), deze namen zijn afgeleid van toponiemen. Beroepsnamen: Molendinum (de Mulder). Hoedanigheidsnamen: Crille (de driftige), Loddens (landloper), Winters (De Winter), De Roec (raaf, ook gerechtsdienaar).
In de oudheid had de naam meestal een betekenis in betrekking met de persoon, die de naam droeg en beduidde tenminste een wens of een verwachting. Later kreeg de naam een familiaal karakter. Door het concilie van Twente kregen de namen van heiligen een absolute voorrang.
In de 13 de en 14 de eeuw had men een dertigtal namen, de meest voorkomende waren Jan, Wouter, Heinric, Zegher, Willem, Gillis, Arnout, Peter, Claus, Cornelis. De naam Jan was eeuwen nadien nog altijd de koploper. Meisjesnamen: Kathelijne, Lysbet, Bette, Marie, Alise, Clementie, Gheertruyt, Joanna, Griete, Margriete), Anna.
Stamfamilies: De Backer, Baeyens, Beeckman, Blondeel, Bogaert, Braeckman, de Winne, van den Bossche, de Bruyckere, Van den Brouck, de Coene, Van Damme, Van Melckenbeke, de Meyer, de Munter, Smekens, de Sutter, Van de Velde, Van de Vijver, Verbruggen, Vercruysen, Verstraeten, Vermeulen, Verstuyft.
Sinds WO I kwam de naamgeving meer los te staan van het familiaal verband, meer waarde aan de klank, dit werd nog algemener na WO II (Amerikaanse en Franse namen). Vlaamse namen zijn dan minder in. Jongensnamen na WO II: Paul, Willy, Johny, Freddy, Gilbert, Norbert, Frans, François, Jozef, Marc, Eddy, Marcel, Jean.
Meisjesnamen na WO II: Rita, Monique, Maria, Marie — Louise, Annie, Godelieve, Christiane, Diane, Nicole, Jeanine, Liliane, Anita, Frieda.
Bernesberg (Betsberg)
Vanwaar de naam Betsberg? De heuvel Betsberg zou in de middeleeuwen als rustplaats gediend hebben voor de Sint — Lievensprocessie die jaarlijks vanuit Gent naar Sint — Lievens — Houtem trok. In een ‘denombrement’ (lees: inventaris) van de Heerlijkheid van Rode van 1460 wordt een groot kruis van Sint — Lieven vermeld. De Betsberg zou ofwel zijn naam ontleend hebben aan ELISABETH (oudst gekende eigenares) of van de aloude Gentse familie BETTE die in het Land van Rode veel eigendommen bezat. Het is mogelijk dat de oorspronkelijke naam BERNESBERG was, te vinden in een charter van 1230. Een ‘denombrement’ is een term uit het Vlaamse middeleeuwse leenrecht. Bij het verwerven van een leen door een leenman werd een verslag opgemaakt door een griffier of een baljuw waarin staat dat het verworven leen werd beschreven.
In charters (oorkonden, akten, documenten) vinden wij volgende namen die een rol speelden in de geschiedenis van Oosterzele: Gerbodo en zijn gemalin (1084), Arnold (1087), Godfried van Winthi (1233), Raas (ridder en heer van Oosterzele, 1282), Arnout van Oesterzele (1298), Jan gehuwd met jonkvrouw Clara (1362), Lodewijk van Oosterzele (1376), Margareta van Oosterzele (1384), Sterine (Soerine), weduwe Jan van Hoorebeke (1392), Jan van Daelputte (1400), Joost Colins (1607).
In het tijdvak 1606 — 1864 duiken volgende namen op als Baljuws van Oosterzele: Jan Van Durme (1606), Abraham van Durme (1649), Joost van den Tombeele (1684), Jan Janssens (1700), Jacob van der Brugghe (1714), Pieter Motte (1728), J.B. d’Hont (1760), Pieter — Frans de Landsheere (1763), Pieter — Jacob Herman (1766) en de burgemeesters van Oosterzele: Gilles Buyse (1669), Maarten de Vos (1693, 1700), Gillis de Bruycker ( 1694), Nicolaas de Nayette (1700), Jan de Clercq (1703), Jan de Mey (1704), Jan de Vos (1707, 1712), Lieven Lauwaerts (1714, 1720, 1727), Laurens de Vos (1730), Frans Verhaegen (1740), Adriaan Schollaert (1741, 1754 ), Lieven de Corte (1746), Jan Venneman (1752, 1763) ), Lieven Van Heddeghem (1758), Jan de Winne (1760), Martin de Cock (1761), Joost de Moerloose (1767), Domien van der Brugghen (1771), Lieven — Jacob Van Heddeghem (1775), Constant Schollaert (1783), J.B. d’Hane van Steenhuize, (1809), K.J. Rodriguez d’Evora y Vega (1812), J.B van Caneghem (1836), J.A. van Innis (1843), K. Van Caneghem (1848), K.L. de Mulder (1858) en P.J. Janssens (1864).
Van al deze burgemeesters is op het kerkhof van Oosterzele nog het imposante familiegraf te vinden van burgemeester Pieter .J. Janssens ( °1804, + 1871), hij ligt er begraven met zijn broers en zussen.
Pastoors: Henricus (1220), Jacob Hovelinc (1570), Antoon Stoops (1592), Philip de Brune (1604), Karel van Durme (1626), Gillis Gheerdts (1641), Joost van der Meersch (1663), Frans Seghers (1678), J.B. Wolfs (1712), Willem Jacobi (1754), Willem De Ridder (1788), Karel — Jan de Decker (1827), Eduard — Jan Bracke (183’), A.J. de la Royère (1859). In een kerkrekening van 1645 vinden we een rekening die betaald werd aan Carolus Van Durme, tavernier voor … eenighe pottenbiers, broot, ende boter tot synxen in den omganck met oock st-rochushoogdach de costers daer was verteert tot lavenisse voor haeren sanck indeprocessie binnen twee jaeren, ter somme van 8 schelling 1 groot,…(oud muntstelsel).
De huidige families Buyse, D’Hont, De Clercq, De Corte, De Landsheere, De Mulder, De Vos, De Bruycker, Lauwaerts, Janssens, Van Caeneghem, Van Durme, Van Heddegem,… hadden bijna met zekerheid al voorzaten in de prille geschiedenis van Oosterzele. Reporter 17