Na een 5-daagse voorleesweek krabbelt mijn overbuurvrouw weer een beetje naar de oppervlakte. De hoogste tijd dus om haar nog eens op 5 verhalen te tracteren zoals in het 14e-eeuwse werk van Boccaccio in tijden van de pest in Florence. Daar gaan we !
Lees Il Decamerone anno 2020 (deel I) via deze link
Dag 6
We waren 18 en we wilden talen leren. Uitwisselingsprojecten waarbij Finse leerlingen hier de schoolbanken vulden of wij naar York zouden bij een gastgezin, waren nog fictie.
Corresponderen met buitenlanders was erg in, AIRMAIL — PAR AVION stond er op de lichtblauwe envelop met de blauw-wit-rode schuine randjes. We kozen voor een taal, Engels en Duits, zoals we ook kozen voor mannelijk of vrouwelijk want in die tijd waren er nog maar twee geslachten. Pen Pal Friends bezorgde ons, tegen betaling, een adres in het buitenland.
Het was altijd wat zenuwachtig wachten op de postbode.
Mijn allereerste penfriend was een penvriendin, Elly Thio Tiang Nio uit Djakarta in Indonesi ë. Het was een schot in de roos : ze sprak zowel correct Engels als Duits, was een knappe jonge Aziatische verschijning van een begoede familie en ze reisde de wereld rond. Eens belde ze me zelfs vanuit Brugge maar ze reisde, toen al, volgens de formule van de meeste Aziaten : ’s morgens in Brugge en wat later in Antwerpen, ’s middags in Amsterdam en ’s avonds al in Parijs.
Ik had de smaak te pakken en vroeg nog een correspondentieadres aan, een jongeman. Hij heette Balasim M.Alsaad. Ik stuurde hem een eerste brief, naar Basrah, de 2e grootste stad van Irak. Hij stuurde me een eerste brief, m ét foto. Hij had een joekel van een zwarte Arabische snor, gelukkig op de juiste plaats : onder de neus. Zijn Engels was erbarmelijk. Misschien was het wel Iers of Welsh maar zeker niet dat Oxford English dat ik verkoos. Hij had nochtans de looks van een gentleman met pak en hemd en das en gitzwart, gladgestreken, licht krullend haar. We schreven mekaar regelmatig, nu ja, regelmatig, zeg eerder 4 Ã 5 keer, over familie en hobby’s, ons werk, onze tradities, onze muziek en onze voorkeuren.
En toen viel de brief in de bus die gans mijn leven een andere wending had kunnen geven, die me intens gelukkig had kunnen maken met boerka en nikab, die me het ene verbod na het andere had kunnen opleggen : hij wilde met me trouwen. Ik moest naar hem toegaan, naar hem vliegen, hij zou zelfs mijn reis betalen, de heenreis. Voor het volgend zinnetje kende hij voorzeker niet genoeg Engels : heen met het vliegtuig, terug met getrokken zwaarden.
Op mijn kast staat een trouwfoto. Hij had geen snor en kwam ook niet uit Basrah, wel uit Strijpen.
Maar nu, zoveel jaren later, denk ik soms wà t ik allemaal aan mij heb laten voorbijgaan. Misschien was hij wel een oliesjeik en zou ik dat pas op Iraakse bodem hebben vernomen toen ik arriveerde in een sprookje van Duizend-en- één nacht. Misschien was ik ginder the First(maar niet last) Lady en kon ik gans Bevegem gratis van olie voorzien. Misschien was hij uit overgrote liefde naar mij toegekomen en hadden we samen een restaurantketen, couscouseria’s, met 3 gouden sterren boven de gouden luifel. Of met wat minder verbeelding : misschien werkte hij hier in de rijstkoekenfabriek. Misschien stond er nu een kameel voor mijn deur, op het trottoir, met de vier poten, jawel. Praktisch zou het alleszins wel zijn om inkopen te gaan doen in de supermarkt. Dan kon de vermeende arm der wet geen fotootjes meer maken om ze door te sturen naar de politie. Zo ’n kameel h ééft geen nummerplaat !!!
Dag 7
Oscar, een vrijgezel, trok elke week naar de Parasol want hij danste gaarne. Hij ontmoette er op zekere dag Diane die 2 jaar eerder haar man Frans verloor na een hartfalen. Ze konden goed samen walsen maar ook goed babbelen, zij over haar leven met Frans, hij over zijn huis. Ze had met haar man grote reizen gemaakt en ze waren altijd echte Boergondi ërs geweest. Hij vertelde dat hij zijn huis helemaal zelf had gebouwd en dat hij een grote tuin had, met bloemen, geen groenten.
Ze konden het goed samen vinden. Ze waren al samen eens gaan eten en dat was gezellig, voor allebei. Ze hadden bij het komen en het gaan voor het restaurant al eens stevig geknuffeld en gezoend, heel voorzichtig, niet passioneel. Ze waren samen ook naar het Sportpaleis naar Niels Destadsbader geweest. Toen vond Oscar dat het tijd werd om haar eens zijn woning te tonen. Diane stond in de hoogste bewondering voor zijn werk. Hij voor Diane. Ze kuierden ook eens door zijn tuin en Oscar begon overal jeuk te krijgen. Vlooienbeten van kippen konden het niet zijn want vlooien springen niet hoog, niet zo hoog, had de apotheker, een wijs man met ervaring, hem ooit eens gezegd.Bovendien hád hij niet eens kippen. Maar hij bedwong zich, zei nee tegen zijn gevoelens want hij mocht bij Dianneke niets forceren. Hij was bang haar te verliezen door zijn ongeduld.
In de veranda dronken ze koffie en aten een frangipanneke. Hij had servetjes gekocht met hartjes erop en daarmee wreef hij telkens zijn mond af voor hij haar kuste. En hij moest veel wrijven…
Ze spraken af en de week daarop moest Oscar maar eens bij haar komen. Hij vond het goed, heel goed. De vlooien waren er weer.
De week daarop stond op de mat met WELKOM een Oscar voor de deur, met een prachtige tuil bloemen.
Diane zette koffie met een carr é confituurke. Na de derde slok mokka waagde Oscar het er toch maar op en vroeg voorzichtig of het niet eens tijd werd om het te doen. Diane begreep dadelijk dat hij niet bedoelde : de afwas doen of de strijk doen want ze slaakte eerst kreetjes als oei oei oei en daarna aai aai aai en zei toen schijnbaar overtuigend : Maar Oscar toch, mijn Frans draait zich om in zijn graf als hij ons bezigziet ! Geen probleem Dianneke, zei Oscar, we doen het nog een tweede keer en dan ligt Frans weer op de rug.
Twee uur later lagen ze nog samen in bed, een beetje moe maar voldaan, zoals in het liedje Annabel van Hans de Booij.
De koffie was koud geworden en op de carr é confituurkes zaten vliegen, geen vlooien.
Dag 8
Marc, een weduwnaar, trok elke week naar de Parasol want hij danste gaarne en hij was een beetje op zoek naar een nieuwe relatie. Hij ontmoette er op zekere dag Sonja, een vrouw die haar man verloor na een motorongeval. Ze konden goed samen dansen, het liefst de Argentijnse tango op de muziek van de bandoneon. Maar met accordeon waren ze in de Parasol ook al tevreden. Naast dansen konden ze ook goed en lang samen babbelen, hij over de eenzaamheid op zijn zolder met zijn mini-treintjes, zij over haar middel tegen de eenzaamheid, haar hond. Hij heette DalÃ, een greyhound, zeer lief en aanhankelijk aan zijn baasjes maar soms wat onvoorspelbaar tegenover vreemden. Zij en haar Walter hadden hem uit het asiel gered tijdens een rondreis door Spanje met de mobilhome. Die hadden ze zichzelf cadeau gedaan na 20 jaar huwelijk. Kinderen hadden ze niet maar ze gaf daar ook geen uitleg over. Ze had tijdens haar regelmatige ontmoetingen met Marc in de Parasol al veel van haar gevoelens blootgelegd, haar medisch dossier nu ook nog openslaan, was veel te vroeg.
Ook Marc was kinderloos gebleven en dat had alles met zijn treintjes te maken. Hij mocht er gewoon niet aan denken dat ooit een kleine, jongen of meisje, de weg naar zijn zolder vond en er zijn Märklin locomotieven en wagons naar de verdoemenis zou helpen.
Na een 3-tal ontmoetingen nam hij Sonja al eens mee naar huis. Hij ontkurkte een goeie fles bordeaux uit het memorabele wijnjaar 2018. Hij toonde haar zijn veranda, zelf helemaal geplaatst met zijn broer. Hij toonde haar ook zijn bloementuin en zijn moestuin, zelfs zijn keuken en zijn garage. Maar zijn zolder kreeg Sonja niet te zien. Ze mocht er ook nog direct beginnen aan te prutsen…
Een week later trok Marc op bezoek bij Sonja. Hij had een fles bubbels in de armplooi, gerijpt en gebotteld op eigen Vlaamse bodem. Hij bekeek de alleenstaande woning in fermettestijl. Hij bekeek de prachtige donkere beukenhaag. Hij bekeek het lage witte hek en de dakkapelletjes maar dat had hij beter niet gedaan. In een flits lanceerde Dalà zich, niet op zijn canvas, wel over het hek, recht naar de splinternieuwe Armanibroekspijpen van Marc en beet en sleurde en trok. Dalà cre ëerde een “Stilleven met rafels”, een minder bekend werk van de meester.
Marc mailde haar direct bij aankomst thuis :
Wat denk je, Sonja, doe je die smerige hond weg ?
De mail van Sonja luidde :
NOOIT
En ze leefden nog lang en gelukkig, alleen, zij met haar hond, hij met zijn ontgoocheling.
Dag 9
Op zoek naar een foto uit de tijd dat acteren nog onbezoldigd was omdat Sinte-Barbara toen nog geen subsidies kreeg voor een opvoering van het 2e leerjaar, kwam ik mezelf tegen in een doos. Ik zei dag maar ze gaf geen krimp en ze bleef maar ongelukkig met die fotopapieren blik kijken. Dat moest ook, het heette wel voor iets “de dag van de plechtige commuie”. Zelf vond ik er niet zo veel plechtigs aan. Met twee oudere zussen kon ikzelf niet beslissen wat ik op het hoofd zou dragen. Berenice, mijn hartvriendin, had reeds eeen verbod van haar moemoe en van haar meme overtreden in de etalage van Monsecour te tonen welke kroon ze had. Ze stond er op een houten kop van Josephine, een etalagekop. Het was natuurlijk een witte kroon, mooi rechtopstaand zodat je het pareltje hier en daar goed kon zien. Bij mij zou het wat ingewikkelder worden want ik moest meer dan eens bij Suzanne De Rouck, een modiste, om te passen. Ze begon met een meetlint rond mijn hoofd te spannen en zei toen dat ik een normaal hoofd had. Alsof ik, zo jong en onervaren ik ook nog was, daar ooit had aan getwijfeld. Een week later mocht ik al mijn “bonnet”, want zo noemde mijn entourage dat, gaan passen. Ik schrok me een hoedje, jawel, een hoedje, toen Suzanne me iets opzette waarmee ik nooit maar dan ook nooit de kerk wilde binnenstappen. Juist tot voor de deur van Caf é Rome wilde ik nog met de bonnet gezien worden maar niet in de kerk.
Het was een soort mutsje in zwarte blinkende voering met twee snoeren die ooit nog aan een keukenschort hadden gehangen. Ik kon het goed zien want aan één ervan hing nog tomatensaus. Ik trok moemoe aan de mouw en fluisterde haar goed articulerend in het oor : IK WIL DAT NIET ! Toen Suzanne haar grote schaar nam en er zonder verpinken in mijn nek een reep afknipte, wist ik dat moemoe gelijk had : dat wasm mijn bonnet nog niet, dat was maar een model, een proef. Ook in de twee snoeren zette Suzanne de schaar en het restje tomatensaus viel op de grond. Ik was nog sterker overtuigd dat ik nooit met dergelijk zwart blinkend onding mijn plechtige communie moest doen toen ik, jazeker, ikzelf mocht kiezen in welk soort witte tule ik het kapje wilde, met heel kleine gaatjes of ietwat grotere. Zelfs de smalle witte lintjes die Suzanne er ruitjesgewijs zou opstikken, mocht ik kiezen. Ik schoof weer wat dichter bij het oor van ons moemoe en fluisterde :’t Zal mooi worden. Tot zelfs de twee linten om onder de kin of net ernaast te knopen, mocht ik kiezen, mat of blinkend. Ik koos voor mat want ik had al genoeg geblonken met het zwarte voorontwerp.
Nu kwam nog dat andere probleem : wat doen we met het haar onder dat mutsje ? Vlechten of beter “sterten” ? Te alledaags ! Boekels moesten het worden, jawel boekels. Onze ouders hadden nog histoire, sciences naturelles, religion, g éographie geleerd en dat “vertaalde” zich in een hoop resten van Franse woorden zoals un bonnet, des boucles de cheveux, un queue, voor een haardot.
De oersteile haren moesten dus op die heuglijke dag gedisciplineerd in boekels overgaan. Geen klein bier, wel zwaar bier want daarmee zou je van sluike haren, hartvochtige haren boekels maken. Kruidvat en Di waren er nog niet en Jantje Drogist had in zijn vele schuifjes geen product voor boekels. Wel gaf hij ons moemoe drie oplossingen : zwaar bier aanwrijven, afscheren of een noveen. Moeder en zussen hielden algemene repetitie en Orval deed goeie zaken. Mij dreven ze rechtstreeks het alcoholisme in maar ik bleef wel stoned stilzitten en gaf geen commentaren, toch niets bruikbaars.
Later kwamen Kruidvat en Di en het plixke, veel sterker dan Orval, voor het haar dan toch en dat ondervond ik op die heuglijke dag al : amper de eerste trede van de drie kerktrappen op of van boekels was er al geen sprake meer. Toen ik het haarprobleem een week later aan onderpastoor Coppieters, de chiroproost vertelde net toen hij zijn brevier ging lezen, troostte hij me ermee dat ze in de hemel liever mensen met sluike haren zien dan met boekels.
Dag 10
Oei, zei hij, dat heb je magnifiek gefikst. Je hebt mijn fregat geraakt en dan nog wel in de voorsteven. Ze lachte maar zonder enig geluid. Ik zal me moeten reppen als ik nog je vliegdekmoederschip of je kruiser wil torpederen. Ik wist niet dat je zo veel strategisch doorzicht bezit. Dat doet me goed zoiets te ervaren.
Hij fronste de wenkbrauwen, dacht heel diep na, vormde met de wijsvinger in de lucht een soort optelsommetje, boog zich weinig hoffelijk over het salontafeltje en zei toen : Merde, merde, merde.
Ze moest er dit keer smakelijk om lachen zodat haar veelkleurige halsketting in papier mach é meeschokte. Ze nam nog een zandkoekje uit de vierkante blikken doos met daarop een foto van Boudewijn en Fabiola. Wil je nog een kopje koffie, vroeg hij bezorgd. Graag, zei ze. Ik hou van koffie, goed sterk. Zoals ikzelf, had ze mo éten zeggen maar dat deed ze nu net niet.
Ergens onder zijn mijnenveger moest hij een geheim knopje hebben staan waarop hij nu duwde want even later verscheen zijn vrouw met een heerlijk geurende mokka in een witte porseleinen koffiekan met gestileerde gouden kroontjes. Ze lachte heel minzaam, schoof vlot met één hand een bijzettafeltje dichterbij waarop ze de koffie achterliet. Het serveren liet ze aan haar man over en ging toen weer discreet de kamer uit na hem eerst nog eens over de bovenarm te hebben geaaid. Liefdesbetuigingen in het heetste van een zeeslag zijn tegen alle krijgswetten.
De speelster had net de positie van zijn duikboot geroken of er klonk tegen de deur een houterige tik van een wandelstok. De deur zwaaide open, de twee vleugels zelfs, en Albert en Paola schoven naar binnen, hij een beetje scheef, zij een beetje onrechtop. De koffie stond heel warm op het tafeltje, het koppel stond veel koeler naast het tafeltje. De begroeting was “coronair”: Albert plooide de arm en gaf zijn vlees en bloed een elleboogstoot. Paola had die dag juist een opstoot van artrose in het armgewricht en verroerde geen vin, de zwarte Delvaux Brillant stevig in beide handen gekneld, alsof ze vreesde dat die in de zeeslag zou blijven. Haar gezicht was van puur perkament en verraadde geen enkele emotie. Vreugde ? Ontgoocheling ? Verdriet ? Colère ? Een slechte verliezer ?
Filip was net als Delphine gaan rechtopstaan. De nieuwe prinses groette minzaam en verraadde onbewust w él van koninklijken bloede te zijn.
Het vorstelijke ouderpaar nam plaats in een comfortabele zetel, heel dicht naast elkaar in een veel te enge bubbel. Ze schenen meer in een onzichtbaar condoom gevangen. Mathilde verscheen met een nieuwe lading koffie, dit keer heel sterke, donkere cappuccino zoals men die in Calabri ë, de geboorteplaats van Paola, drinkt net als op de Alpa, het koninklijke jacht. Op een ander bijzettafeltje was het blad niets meer dan een soort groot eetbord met een grijze achtergrond van kleine kraaltjes en in het midden een open hand in zwart, geel, rood. De moderne koffiekan paste daarop uitstekend. De ondergrond was zacht turkoois en centraal stond er :
In heaven
everything
is
forgiven
on
earth
nothing
is
forgiven
DB
Filip borg het gezelschapsspel op en Mathilde en Delphine praatten over kunst en over hun kinderen. De oudjes zwegen want dat waren ze zo gewoon.
——————————————————————————————————————————————————————-