Hij begroet me vriendelijk maar “afstandelijk”want die afstand tussen kabinet en ruimtestation is niet niks. Hij steekt namelijk in een heus ruimtepak , wit en ruim en zijn hoofd in een soort glazen omhulsel met platdak. Zelf zou ik wat kleur brengen in het witte kabinet door er een vaasje met rode bloemen of een bloempot op te zetten.
Goeie morgen mevrouw, zegt hij.
Zeg maar Anny, in de ruimte bestaat geen protocol, zeg ik ni ét want koning Filip nu nog opzadelen met een half-moeder die zijn taal en termen overneemt, wil ik niet doen. Ik moet hem wat rust gunnen nu hij nog maar pas het cadeau van een half-zus heeft verwerkt.
Ik mag mijn mondmasker afnemen, zegt de tandarts. Oef ! Ik had thuis nochtans al tongoefeningen ingestudeerd omdat ik meende dat zoiets in geen geval mocht, dat hij met zijn figuurzaag een doorgang zou maken in mijn masker.
Hij gaat naar zijn werkblad en ik hou hem in de gaten. Nee, hij hupt niet als een astronaut, hij tolt evenmin gewichtloos door zijn kabinet maar stapt normaal, als jij en ik.
Ik mag gaan liggen, zegt hij.
Ik denk : Wat mag ik hier veel. Hier kom ik nog terug.
Ik krijg een helblauwe papieren slab om. Ze heeft net dezelfde kleur als de beker die op mij staat te wachten tot het aperitiefmoment.
Ik denk : Mag ik blijven eten ook ? Wordt het een dagschotel of à la carte ?
We gaan eraan beginnen. Het zal wel wat vervelend zijn, verwittigt hij me. Ik haast me nog gauw te zeggen dat ik weet wat me wacht. Ik spreek vlug nu ik nog niet met de mond open lig en straks alleen woorden met O kan voortbrengen.
Hij opent eerst nog gedeeltelijk de grote schuifdeur en ik zie een stukje tuin met wat gras. Veel verluchten heeft Marc Van Ranst aanbevolen.
Ik denk : Wat doe ik als daar plots een koe haar kop naar binnen steekt, net op het moment dat hij zijn Black&Decker in mijn mond schuift ? Roep ik “Ju, Bella, eet voort !” of laat ik dat aan hem over ? Gaat Bella hem wel verstaan ? En als ze nu eens Flore heet ?
Zijn assistente staat plots ook in het Nasa Space Centre, eveneens in ruimtepak maar zonder een glazen sneeuwbol uit onze kindertijd op het hoofd.
Ik denk : Ze zijn wellicht niet eens man en vrouw zodat hij de sneeuwbol ook niet mag schudden en haar vlokjes lustig laten dwarrelen. Dit zou MeToo zeker niet willen.
Een ogenblik later ben ik aangesloten op het leidingwater én op het riool. Gelukkig heeft de tandarts een goed werkend siffon voorzien zodat kwalijke geurtjes van de Zwalm geen kans krijgen door te stoten naar tong en verhemelte, snij-en hoektanden.
Ik denk : Het is zalig toeven hier, liggend bij het rustgevende geluid van een watermolen. Ik ga eventjes helemaal zen worden en beginnen mediteren.
Maar dan begint de tandarts me helemaal open te rekken, mijn mond dan toch. Om iets heel groot naar binnen te krijgen ? Is het de blauwe plastic beker die ik als laatste niet-moorddadig attribuut nog bekeek net voor ik de vorm van zijn zetel aannam ? Zit dat helblauw plastic daar nu te wachten tot het vergaat en jaren later in de oceanen onze planeet vervuilt ?
Ik denk : Is die beker straks in piepkleine plasticdeeltjes op weg naar mijn urinewegen zodat ik als supervervuiler alle anuna’s en alle greta’s de gordijnen injaag ?
Plots zwenkt hij vervaarlijk naar linksboven, zonder pinken, zonder voorrang te verlenen.
Ik denk : Als hij nu maar geen verkeersdriehoek in mijn mond plaatst, of nog erger, een flikkerlicht zodat men mij altijd en overal kan zien, ook in Bevegem, ook in de Welzijnstraat, ook bij overtredingen.
De tandarts schakelt iets aan dat heel achtergronds voor kamermuziek moet doorgaan, een allegro ma non troppo in mijn mond.
Ik denk : Het is geen Klara, wel Apollonia, patrones van de tanden maar met dat deuntje en in die pose kan ik leven.
Maar dan heeft de tandarts plots mijn voorste tanden in het vizier gekregen, die bovenaan, en hij rukt dit keer uit in een hogere versnelling en de kamermuziek wordt voorkamermuziek. Mijn bovenlip schijnt klaar om open te scheuren.
Ik denk : Als hij van mij maar geen Jan Jaap van der Wal maakt met elke avond een optreden voor overvolle zalen met evenveel virussen.
Er scheurt echter niets en Jan Jaap kan rustig verderdobberen in die ideale wereld, zonder schrik voor een vrouwelijke concurrent.
De tijd van het mogen is weer aangebroken want de tandarts zegt : Je mag eens spoelen. Ik kom recht in slow motion.
Ik denk : Wat is er in het bekertje ? Spoel ik dadelijk de mond met pure Balegemse jenever zoals de oude mensen vroeger, tegen de tandpijn ? Of krijg ik vodka zoals de jeugd doet om de hersenen te spoelen ? Toch niet. Dankjewel Farys !
Ik word opnieuw zachtjes in lig-en zwijgmodus gebracht voor de vervolmakingsronde waarin de tandarts met zijn Makita over mijn tanden schuurt in een stil, zoemend geluid. Een aangename, zoete, ouderwetse geur blijft hangen.
Ik denk : Dát is het. Dát is die naoorlogse geur van tandpasta, een roze steentje in een metalen doos, geen tube, tubes waren in het Ardennenoffensief gebleven. Gevonden ! Gibbs was het merk ! We maakten onze tandenborstel nat en wreven die over de roze steen. En schuim ? hoor ik je denken. Je kon meer schuim op een houten lepel proberen te krijgen dan op tandpasta Gibbs, van Pol Coiffeur.
Bij Torken gebruikte het ganse gezin eenzelfde tandenborstel tot ze op de lange duur nog met bloot hout over hun roze steentje en hun resterende tanden schaatsten.
Weer is het tijd om te mogen. Je mag nog eens spoelen en dan zijn we klaar, zegt de tandarts. Dat ik mijn jas mag aantrekken, zegt hij niet en toch doe ik het, wel dat ik bij de assistente mag afrekenen.
Even later sta ik, opnieuw gemaskerd en gezuiverd, op straat. Als ik mijn kaart met twee nieuwe afspraken voor 6 maand later wegsteek, denk ik : ik verheug me er al op dat ik dan weer veel zal kunnen denken…