Mijn naam is Annemie. Ik ben klaar om Sara in mijn leven te begroeten maar dat houdt me niet wakker. Ik hou van mijn beroep en oefen dat heel gewetensvol uit. Zo moet je van mij nooit informatie verwachten over iemand die me in de grootste priv ésfeer zijn hart blootlegde. Trouw aan het beroepsgeheim noemen wij dat.
Ik had jarenlang een relatie maar die liep helaas op de klippen. We verschilden te sterk van elkaar en ik had iemand nodig die me aanvoelt. Ik heb nood aan iemand die ongevraagd naast mij in de zetel onder mijn dekentje schuift, iemand die van knuffelen houdt, voor mij tijd maakt en me ’s avonds geduldig opwacht met een aperitiefje en zelfs al de groentjes heeft gekuist en gesneden voor een wok, wij twee heerlijk samen. En dat was mijn vorige partner nu juist niet.
Zulke hoofdprijs heeft nu mijn pad gekruist. Ik loop op wolkjes met mijn eigen George Clooney, mijn Kevin Kostnerkloon, mijn Brad Pittsurrogaat, mijn gefotoshopte, lees verouderde, Matthias Schoenaert. Hoewel hij niet de ideale maten meekreeg en hij er niet altijd, lees zelden, verzorgd bijloopt, hoewel hij niet steeds, lees weinig, lees uitzonderlijk, lief en empatisch is, hoewel hij uiterst explosief is en een bijzonder kort lontje heeft, buitenstaanders vermoeden zelfs dat hij geen lontje h ééft, hou ik van hem.
Met veel verbeelding kan je hem een “latin lover” noemen, als je “latin” tenminste ziet als die antieke uitgestorven taal.
Charmes heeft hij misschien wel maar hij verbergt ze zo angstvallig, spaart ze op voor slechtere tijden.
Evenmin moet je van mijn grote liefde attenties verwachten. Daar spot hij zelfs mee als hij ziet en hoort dat mannen w él rekening houden met hun partner. Zelfs zijn buren die het zo goed met hem menen sinds dag 1 toen hij naast hen zijn intrek nam, schudt hij af, snauwt hij toe of zet hen voor aap. Maar ik hou van hem en met veel geduld vijl ik die scherpe kantjes er wel af.
Het enige wat me stoort aan mijn vriend is zijn naam. Wie noemt zijn zoon nu toch Witse ! Kom eens hier, Witske … Je bent wat stout geweest want je hebt in je broek geplast, Witske…Met zulke naam, zulk brandmerk, tel je als kind bij elke verjaardag toch af wanneer het Witse wordt. Geef me een maand en geef me een goeie bui van hem en ik noem hem Wenceslas of Willibrord of Wikki, alleszins toch beter dan Witse.
Ik ben Anny en ik ken je vrij goed, Annemie.
Ik zag je al regelmatig maar wat me wel opviel, wat me eigenlijk raakte : jij was vrijwel altijd alleen, zonder Witse. Of toch. E én keer was ik op een receptie waar jullie beiden ook uitgenodigd waren. Het was nog in pre-coronatijden maar zelfs met een mondkapje hoog tot over je ogen getrokken, kon je zien dat Witse er dik tegen zijn zin was. Hij deed zelfs geen moeite om dat te verbergen. Die vrienden en collega’s van jou, hij moest ze niet, dat zag ik. Jij praatte blijkbaar wat te lang tegen die collega, Louis is het zeker, Witse rukte zich los en stapte, nee stoof naar buiten. Ik dacht : wat een ongelikte beer. Van een knuffelbeer vind ik echt niets in hem.
Zie ik hem ’s avonds nog bij die frituur met een pakje frieten en een kartonnen beker bier, dan zit er nog maar eens een haar in de boter. Er groeit daar stilaan zeker een pruik in die boter, Annemie ?
Zelfs zijn jonge, lieve assistente Sam, eigenlijk Samantha, gunt hij die innige, pure liefde voor haar brandweerman niet, sneert zelfs als hij verneemt dat het uit is, amen en uit. Willen we het ook maar jaloersheid noemen ?
Een klomp ijs kan je Witse dan ook weer niet noemen als hij V éronique, de forensisch arts, aan de snijtafel ontmoet. Zijn ogen, maar ook die van haar, spreken boekdelen en denk maar niet aan een 12-delige encyclopedie. Jij ziet dat niet, Annemie, en ook de gewurgde, de verstikte, de vergiftigde, de gevierendeelde die daar op een autopsie wachten onder haar mes, zullen niet klikken.
Meer nog, doken daar niet plots confronterende foto’s op van Witse en V éronique samen in de auto bij duisternis of nacht ?
Meiske, meiske, je verdient toch beter…
Stelde men mij ooit voor het dilemma : Witse of het slotklooster, dan koos ik voor het laatste, ook al besefte ik dat mijn leven enkel nog gevuld zou zijn met waskaarsen rollen of hosties bakken.
E én ding is zeker, Annemie, dat ik je bewonder om je geduld, je uithoudingsvermogen, de energie die je in die man steekt, hopen, bergen energie en je voldoening over het kruimeltje vriendschap dat je terugkrijgt. Ik benijd je om je veerkracht en je vertrouwen in hem om toch telkens weer te kunnen zeggen : Kom, ’t is al goed, Witse.
Misschien hoor ik vlug nog iets van jou, la nouvelle Annemie, en dan zeg ik : Kom, ’t is al goed, meiske.