Van onder het stof… 700 jaar textielnijverheid in Zottegem (Deel 4)

Deel 4: Cantaert, een wereldspeler

Vóór de Eerste Wereldoorlog was het succes van de familie Schockaert, de eigenaar van zowel de ‘Oude Werkhuizen Schockaert – Smeets’ als van ‘Sanitary’ (zie delen 2 en 3 in NUUS.be) de ‘trigger’ voor een paar andere ondernemers in het Zottegemse om hun geluk in de breigoedsector te beproeven. Circa   1900 — dus nog vóór de oprichting van Sanitary — richtte Frans De Smet op de Gentsesteenweg te Leeuwergem een breigoedfabriekje op, waar vooral vrouwen uit de gemeente zelf tewerkgesteld werden. De fabriek produceerde breigoed voor kinderen, maar specialiseerde zich meer en meer in het vervaardigen van ‘lijfrokken’ (of onderhemden voor mannen) en onderrokken, die zelfs naar Belgisch Congo ge ëxporteerd werden. Het aantal werkneemsters zal vermoedelijk niet veel hoger geweest zijn dan een dertigtal. Het bedrijf sloot   in 1951 zijn deuren.

Paul Cantaert (1881-1952) ontpopte zich daarentegen wel als een concurrent van de Schockaertgroep. In 1908 richtte hij als 27-jarige een atelier op voor de productie van korsetten onder de naam Cantaert – Peltzer; de naam van de vennoot verwijst vermoedelijk naar een lid van de bekende familie uit Verviers, die al sinds 1785 in de textielbranche actief was. Vanaf 1910 nam Paul Cantaert de algemene leiding alleen waar, en na een paar voorspoedige jaren breidde hij in 1913 samen met notaris Jules Van De Mergel (1877-1924), zijn atelier uit tot een volwaardige breigoedfabriek. Van De Mergel was gehuwd met Marie Cantaert (1877-1956), een oudere zus van Paul.

Het nieuwe fabrieksgebouw verrees aan de huidige Grensstraat en werd een traditionele   bakstenen constructie van één verdieping, gedeeltelijk onderkelderd en bekroond met een zaagdak. Een stoommachine zorgde voor de nodige drijfkracht. In augustus 1919 verkocht Van De Mergel zijn aandeel aan zijn schoonbroer zodat Cantaert de enige eigenaar van de firma werd. Wellicht kort daarna wijzigde de naam van het bedrijf in de PVBA ‘Etablissements Paul Cantaert & Fils’ en dit zou zo blijven tot de firma ophield te bestaan. De fabrieksgebouwen kenden diverse veranderingen, een eerste maal in 1923. In 1941, in volle oorlog, kwam er een burelencomplex bij. Dit werd afgebroken en verruimd tijdens een laatste uitbreiding in 1961, naast een nieuwe vleugel met een magazijn en een loskaai voor vrachtwagens.

In 1926 stelde Cantaert 92 personen tewerk,   goed voor een derde plaats binnen de Zottegemse breigoednijverheid naast ‘Schockaert’ en ‘Sanitary’, in 1933 was het personeelsbestand al toegenomen tot 153. De onderneming was gespecialiseerd in ondergoed voor dames, heren en kinderen en de hele productie van ontwerp, breien, bleken, knippen, stikken en verpakken verliep samen met het proces van reclame, verkoop en distributiebeheer allemaal binnen het bedrijf. Merknamen tijdens het interbellum waren ‘Rayonna’, ‘Gemma’ en vooral ‘Dulcia’, dat nu, na 90 jaar, nog altijd als bekend Belgisch kwaliteitsondergoed  op de markt aanwezig is, al wordt het door anderen geproduceerd.

De onderneming bezat naast de fabriek in Zottegem ook een vestiging in de Stormstraat in Brussel, niet zo ver van de St-Michiels-en-St-Goedelekathedraal. In 1924 richtte Cantaert samen met Herbert De Puysseleyr, de directeur van Sanitary, een blekerij/ververij op, eveneens aan de huidige Grensstraat, recht tegenover de fabriek.   Op 17 augustus 1938 nam de PVBA‘Etablissements Paul Cantaert & Fils’ deze ververij en blekerij over, die daarvoor 14 jaar actief geweest was onder de naam ‘Cantaert & De Puysseleyr’. Rond die tijd waren Pauls zonen Jacques, Willy en Jean Cantaert reeds twee jaar actief als bedrijfsleiders in de zaak, waarbij Jacques tot 1980 de algemene leiding van het bedrijf waarnam. Hij   speelde ook een belangrijke rol als lid van de beheerraad en als voorzitter van FEBELTEX , de Federatie van de Belgische Textielnijverheid, en als voorzitter van de Vereniging van Europese Breigoedfabrikanten MAILLEUROP.

Na de Tweede Wereldoorlog kende de firma zijn gouden jaren, net zoals de andere Zottegemse breigoedfabrieken. Begin de jaren 50 werd het gamma uitgebreid met de fabricatie van bovenkleding, ensembles en herenpulls en het bedrijf bereikte rond 1960 een personeelsbezetting van 365 arbeiders en bedienden. Daar de onderneming in toenemende mate moeilijkheden ondervond om in het Zottegemse nog nieuw personeel aan te trekken werden ateliers geopend in Steenhuize en Idegem. De PVBA ging zich nu ook richten op de wereldwijde export, eerst naar Nederland, later naar Engeland, Frankrijk, Oostenrijk, de V.S., het Midden-Oosten en Zuid-Afrika; later volgde Scandinavi ë en Japan. Omstreeks 1960 werd ook gestart met de productie van pyjama’s en badpakken. Door voortdurend de nadruk te leggen op modernisering en innovatie kon de fabriek in 1963 al een dagelijkse productie van 25.000 stuks realiseren in wol, katoen, nylon en ander eersteklas synthetisch garen.

In   1967 werd Eddy Merckx, toen de coming man in de wielersport, aangezocht om het boegbeeld te worden in een promotiecampagne. In 1969-71 vervaardigde Cantaert onder patent kleding voor de bekende Franse modeontwerper Jacques Est érel. Een jaar later werd de merknaam ‘Fado’ gelanceerd, waarmee steeds meer overgeschakeld werd op de aanmaak van bovenkledij en vanaf 1982 verwierf de firma nog een toonaangevende positie in de sector met het merk ‘Blue Key’. In 1970 kocht de firma ongeveer 60 are grond naast de ververij aan, om een reserve te cre ëren voor mogelijke uitbreidingen. Die zijn echter altijd uitgebleven en het onbebouwde terrein werd verhuurd als volkstuintjes.

Al die successen konden echter niet verhelen dat het steeds moeilijker werd de concurrentie van de lageloonlanden én de hoge loonlast in het welvarende Vlaanderen het hoofd te bieden en mede door de toenemende mechanisering en rationalisering daalde het personeelsbestand in de jaren 70 geleidelijk en werden de ateliers in Steenhuize en Idegem gesloten. Toen de toenmalige minister van Economische Zaken, Willy Claes, in 1980 het ‘Vijfjarenplan voor Textiel en Confectie’ lanceerde om de noodlijdende Vlaamse textielnijverheid te steunen — als bescheiden tegengewicht voor de massale staatssteun aan de ten dode opgeschreven Waalse staalnijverheid — stapte Cantaert   in samenwerking met de firma’s De Waele uit Kluisbergen en Carlier uit Ninove als eerste breigoedfirma in Vlaanderen de modewereld binnen met een uitgesproken luxueus assortiment. Maar de gouden tijd was eigenlijk al voorbij en onder leiding van de nieuwe managers, Guy en Michel Cantaert, de kleinzonen van Paul, ging men over tot delokalisatie. In 1981 —   vier jaar voordat het land toetrad tot de EU — werden twee productie-eenheden geopend in Portugal, waar de lonen aanzienlijk lager lagen; in Zottegem werkten toen nog zo’n 186 personeelsleden. In 1991 delokaliseerde men een ander deel van de productie naar Polen, dat zich door   de val van het IJzeren Gordijn (1989) veel intenser op West-Europa kon richten.

In december 1992 kreeg de firma te maken met een felle brand, die uitbrak achteraan in één van de stapelplaatsen van de ververij. Hoewel de brandweer het vuur snel wist te bedwingen, liep de schade in de miljoenen Belgische frank. Machines, stapelplaatsen, breigoed en scheikundige producten gingen in de vlammen op.

Het management van de derde generatie berustte op twee pijlers. Enerzijds waren bovenbreigoed— en ondergoedartikelen onder de merknamen ‘Dulcia’, ‘Mango’ en ‘Dulcidor’ voor het grootste deel bestemd voor de binnenlandse markt, anderzijds begon de firma onder impuls van Guy Cantaert in 1996 met twee eigen modecollecties onder de merknamen ‘Quincy’ voor meisjes en ‘Collection d’O’ voor dames, bedoeld voor een internationale afzet.   De kleren van ‘Quincy’ werden ontworpen door Anouk Robyn, die ook de kindercollectie voor Dries Van Noten tekende en in 2006 was de kinderkleding goed voor de helft van de omzet. Het waren pogingen om de firma gezond te houden, maar in 1996 werden er toch 42 mensen ontslagen en in 1999 kregen nog eens 29 werknemers hun opzeg. Toen telde de vestiging te Zottegem toch nog 115 personeelsleden, 85 arbeiders en 30 bedienden, maar het bedrijf bleef lijden onder de algemene malaise in de breigoedsector. In de jaren daarna werden in de Grensstraat alleen nog een stock bijgehouden, stalen gemaakt en labels gestikt, de eigenlijke productie gebeurde volledig in het buitenland. Toen het bedrijf uiteindelijk eind april 2012 de boeken neerlegde, verloren de laatste 38 werknemers hun job — zij waren allen tussen de 45 en de 55 jaar oud. De overblijvende vestiging in Portugal werd eveneens gesloten, waardoor 142 Portugezen werkloos werden — de productie-eenheid in Polen was al een tijdje daarvoor van de hand gedaan. De stock in Zottegem werd evenals de merknaam ‘Dulcia’ verkocht.

 

Ignace De Temmerman

Laatste deel over twee weken:

Drie dozijn Zottegemse textielbedrijven en -bedrijfjes en …   één blijver

Bijlage

Grafiek van het aantal werknemers van Cantaert in Zottegem

 

Bronnen:

  • MAINZ, K. Over bouwen en verbouwen. De textielnijverheid in het arrondissement Aalst (1914-1944) : een industri ële archeologie. UGent, onuitgegeven licentiaatsverhandeling (promotor: Prof. Dr. H. Balthazar), 2001, 395 p. Hoofdstuk 2.4. Zottegem.
  • VAN RODE, O. De textielnijverheid te Zottegem. 125 jaar geschiedenis. Een status quaestionis van de Zottegemse textielbedrijven, in: Tijdschrift voor industri ële cultuur, Vol. 26, Nr. 107 (2009). pp. 1-26
  • Illustraties: Centrum voor Streekgeschiedenis, Zottegem.