Kerstsprookje

Ze hadden elkaar leren kennen op zolder. Het was er stikdonker en het rook er een beetje muf, een beetje saai, zeg maar zolderachtig. Een echte zolder kon je het toch niet noemen, dat afgesloten schuine gedeelte onder het dak waar een meisjeskamer helemaal in blauw met mezzanine was gemaakt. Ze lag bovenop hem. Ze was in een lichtblauwe servet met sterretjes gewikkeld, hij in een wit vel keukenpapier met paprika’s. Dat waren voor haar de twee lichtpuntjes in haar somber bestaan : haar fraaie, feestelijke outfit in blauw en haar superieure houding bovenop hem. Hij was gemaakt van plastic zoals er duizend kerstballen in die tijd te zien waren. Zij was van helder fijn kristal, een glassoort die men zelden blaast tot kerstboompiek. Ze was geblazen door een glaskunstenaar in Murano, hij in een klein plasticatelier in Bangladesh door kleine armoezaaiertjes met kleine vergoedingen. Heel spraakzaam was hij niet en dat vond ze zo vreemd : plastic staat nochtans bekend als spraakwaterval. Kristal daarentegen is te broos, te frêle om veel drukte te maken.

Ze keken allebei stilzwijgend uit naar het licht van zon en maan, van de straatlampen, de lichtjes in de kerstboom, de theelichtjes op tafel, de dikke kaarsen in de kandelaar. Heel lang zou het nu niet meer duren want ze hoorden geen kinderen meer in de tuin spelen en het geurde er zoals elk jaar rond die tijd regelmatig  naar wafels en pannenkoeken en oliebollen.

Tot op zekere dag iemand de zolderkast opende. Het was het meisje van de blauwe kamer. Ze tilde voorzichtig de glazen piek uit de doos en borg die op in een plat mandje, oplettend, traag. Ze deed als met een versgelegd eitje. Toen greep ze naar de kerstbal en naar enkele van zijn boomgenoten en naar nog meer companen van plastic, tot het mandje vol was. Ze deed als met een dozijn hardgekookte eieren.

Ze gingen samen de trap af, in het licht, kunstlicht dan wel, maar eenmaal beneden zagen ze het daglicht weer, een smalle streep zonlicht zelfs. De piek in kristal lag weer bovenaan maar hem, de bal in plastic zag ze niet meer. Ze probeerde hem te herkennen maar dat lukte niet. Het waren alle kennissen van het zoldertje. Ze hadden allemaal diezelfde navel met het gaatje om er een lint door te rijgen en een strikje te maken. Ze wist niet juist wat ze voelde maar ze miste hem plots. Ze voelde een ongewone rilling die van het gouden kraaltje helemaal op de top naar beneden verschoof, over haar bolle, blinkende ronding tot aan het parelkransje dat over de boomkruin werd geschoven. Zouden dat die vlinders zijn waar ze zo vaak over hoorde ?

Het meisje kwam bij de mand om de piek eruit te halen en legde die voorzichtig naast de korf op een verse theedoek. Ze nam daarna 3 plasticballen, controleerde ze eerst een voor een en legde ze toen mooi op een rijtje naast de piek op de theedoek. Het kristallen kleinood bekeek elke bal onderzoekend en zag niet het minste van herkenning in de 1e, evenmin in de 2e maar aan die 3e twijfelde ze wel even. Had die nu al of niet die opstaande naad dwars over zijn middel ? Nee, of toch wel ? Had hij dan echt niets kunstzinnigs over zich ? Ze gaf het op. Maar toen was het meisje er weer met nog 2 ballen, identieke, en met heel veel rode linten, heel brede linten om tussen de takken te slingeren. Voilà, zei het meisje hardop, dat zal volstaan voor de kleine boom bij de terrasdeur.

De kristallen piek bekeek de twee nieuwkomers en daar, als laatste van het rijtje, was hij. Ze herkende hem dadelijk aan zijn, ja, waaraan, aan alles aan hem : zijn zilveren glans, de effenheid, zelfs de geur want hij alleen had die speciale geur van hars en groen en bossen. Maar het kerstwonder bleef niet uit want hij zag haar plots ook en hij scheen een blijheid uit te stralen, een innig geluk om het weerzien, een gevoel dat liefde heet.

Het meisje van de blauwe kamer hing brede rode linten in de boom en knoopte kleinere rode linten als strikjes in het gaatje dat men in Bangladesh het kerstballengaatje noemt. Ze hing de 5 kerstballen op met een piepklein klemmetje, juist, het kerstballenklemmetje en zette een stap achteruit, om de boom eens te inspecteren. Met het pronkstuk van de kerstboom wachtte ze tot het laatst : de kristallen piek. Die maakte een enig moment mee, zo heel dicht bij hem te mogen blijven vanaf nu, 4 weken lang. Ze genoten nog sprakeloos van het laatste herfstlicht van een zon die vlug achter het tuinhek verdween. Maar morgen konden ze samen weer het licht zien aangroeien daarbuiten.

Toen de kamer helemaal in het duister was gehuld, sprak hij voor het eerst en vroeg haar : Heb je ’t warm genoeg ? Jawel, zei ze, jij toch ook ? Ze wisten allebei dat dit nu echte liefde heet.

Anny Bert.