Toen Bevegem nog geen belastingen betaalde

Het klinkt als een sprookje. Maar we bedelden ook niet om sprookjes want we waren blij met onze belastingen, mooi ingenesteld tussen de woningen en een handvol winkels en een kinderhandvol cafés. We voelden ons veilig met de Dienst Financiën aan onze voordeur en zijn dienaars aan onze achterdeur. Hadden we twijfels rond de plaats van een komma op “die brief met het ruitje”dan stapten we overmoedig binnen daar rechtover de noodingang van de kerk. We wezen een controleur heel beleefd op een mogelijk foutje in de berekening, controleurs op Bevegem waren ook maar mensen, en begripvol stelden we zelfs voor eens terug te komen zodat mijnheer alles eens rustig kon herbekijken. Herrekenen slikten we nog net op tijd in.

We kwamen er buiten met schouders die niet meer op de originele plaats zaten : ze hingen.

Maar er gebeurde meer daar in die belastingen in Bevegem. Ze vonden die grenzen van Bevegem toch zo beklemmend, net als die rond Herzele en dat lang voordat hetzelfde Bevegem met heel zijn entourage aan gemeenten naar datzelfde Herzele werd gedreven. Dat was om ze daar vogelpik te laten spelen op onze bovenarm.

Er groeide een liefdesrelatie tussen Bevegem en Herzele, maar ook tussen pot en pint, en “Hezof”, Herzele Zottegem Financiën, zag het daglicht, later vaak ook het nachtlicht. Ze organiseerden daguitstappen, trachtten de doordringende muffe geur van oude dossiers even te vergeten door cultuur op te snuiven en cultuur geurt fris, verfrissend. Nog wat later volgden de reizen, de busreizen. Bij die reizen, die een jarenlange successtory zouden worden, tilden ze een heuse voorzitter aan boord, een even heuse penningmeester, van een schatbewaarder wilde niemand horen : ieder zorgde wel voor zijn eigen schat, en een onvervalste barmoeder. Die verkocht drankbonnetjes en leverde de drank na handopsteken want afgericht waren we wel na de eerste reis. Zelf was ze ook actief op financiën en dat verklaart een beetje waarom ze al startte met de verkoop van de bonnetjes toen we amper ’t Vosken voorbij waren. Tot het dragen van een uniform met een hangende kassa over de schouder zoals een wattman vroeger op de tram, hebben we haar nooit gekregen. Ze was goed van inborst maar oh zo koppig zoals trouwens iedereen in de belastingdiensten.

Omdat de dienst financiën soms onrustwekkend gul en ruimdenkend was, mochten we elk jaar in september op een onmenselijk uur voor hun deur wachten op de bus en instappen, meer nog, we mochten er zelfs binnen nog eens naar het toilet na vingerafdrukken en een bewijs van goed zedelijk gedrag te hebben afgeleverd. Of was dat bij onze laatste opname in de gevangenis ? We kregen al zó veel van de belastingen en eindelijk konden we er ook eens, heel ochtendlijk dan, wat achterlaten. Het hoefden niet altijd pralines of verwensingen te zijn.

De voorzitter, hij heette Antoine want zeg nu zelf Toon klinkt zo onaf, zo melig, zo a-fiscaal, trakteerde ons bij vertrek op een welkomswoordje. Hij kende zijn pappenheimers en trok het niet te lang. Hij wilde het risico niet lopen dat de helft van de bus al dadelijk in slaap lag en de andere helft al zijn eerste drankbonnetje in de hoogte stak. Naast zijn valies en zijn Denise, ook met valies, stopte hij niets anders in de kofferruimte hoewel we elk jaar verwachtten dat hij een prefab biechtstoel zou inladen want je kon op reis voor alles bij zo ’n voorzitter-controleur van de belastingen terecht. Kwam er iemand hem vertrouwelijk in het oor fluisteren “Ik voel me zo ziek”, dan stapte hij een paar minuten later al met haar, jawel, het was een zij, door de straten van Boedapest op zoek naar een dokter. Wijzelf spraken slechts een mondje Hongaars : poesta en goulash en huzaar, bij hem was het al eerder een grote mond. Wat later wisten we dat we naast een zingend geval, onze Zottegemse Elvis Presley, ook een zonageval aan boord hadden. Kreeg er iemand een appelflauwte naast de wieg van Mozart in Salzburg, dan wuifde hij het slachtoffer dadelijk wat koelte toe met de handtas van zijn vrouw, een echte Louis Vuitton dan nog.

En de penningmeester, vraag je. Die sprak ons daar vooraan toe met nog een korter woordje en taxeerde daarbij ieder van ons met een onderzoekende blik. Want misschien wist je dat nog niet maar de blik van een belastingambtenaar is totaal anders dan die van de uroloog die je prostaatklier bekijkt. Nee, niet de jouwe, Francine !

Met dat welkom enkel op de bus moesten we het echter niet stellen. Bij aankomst in een hotel, of het nu Slovenië of Polen was, de Provence of de Jura, wachtte ons een warm, alcoholisch onthaal en na de vele proeverijen van Hennessy en Pineau des Charentes, van geneeskrachtige en ziekmakende kruidenlikeuren, zou dat nu niet anders worden op onze tocht naar Hamburg, in Hotel Mercüre in Greifswald. Of toch wel ? We verwachtten natuurlijk niet dat Herr Mercüre ons bij aankomst tegen zijn Duitse boezem trok. We hadden evenmin gehoopt dat de plaatselijke Blas-und Saugkapelle aan de bus stond of dat Frau Mercüre met haar vooroorlogse operettestem “Hoch sollen sie leben” aanhief. Dat men ons met een welkomsdrank wilde danken voor het vertrouwen dat Hezof stelde in Hotel Mercüre vonden we zelfs lief maar dat men ons behandelde als kinderen op een verjaardagsfeestje deed eerder pijn. Alleen de kleurrijke ballonnen mankeerden, net als de toeters en de serpentines. Het sneed in ons gerimpeld zieltje. Het knaagde aan ons alter ego. We voelden ons zelfs gekrenkt want wat we daar aangeboden kregen, kwam niet eens uit een fles kinderchampagne. Het kwam uit een ouderwetse ingedeukte drinkbus, een pulle, die we in onze kindertijd vulden met water en een stukje zoethout. Niet één onnozel bubbeltje vond het de moeite waard even naar boven te komen. De welkomsdrankober had de 10-liter jerrycan met welkomsdranknamaak uren ervoor geopend en daarbij “knal” geroepen, kwestie van zijn geweten te sussen en later niet ook te moeten verschijnen in een grote zaak van welkomsdrankvervalsing.

Monique nipte even aan haar glas en keek alsof Socrates net naast haar was doodgevallen. Achille meende dat het aan zijn mond lag en wilde al meteen een afspraak maken met zijn tandarts in het verre Burst. En Williane vond dat het een smaak had van “spekskies”maar over de smaak van een Brakelaar valt nu eenmaal niet te discussiëren.

Gans anders verliep de reis naar Madrid. Of was het Salzburg ? Maar daar vertel ik later nog wel eens over.