Natuurlijk heeft Covid-19 veel roet in het eten gegooid, of dat nu vegetarisch is of een joekel van een spieringkotelet in smout gebakken. Als apostel van de blijde boodschap rond groeten, is het je ook waarschijnlijk al overkomen dat je hallo roept naar het Afrikaanse klasgenootje van je zoon maar bij dichterbij komen blijkt het die vernepen, verschrompelde feeks van een buurvrouw te zijn met haar zwarte gehaakte muts en haar zwart mondmasker, samen op stap met haar zwarte anorak.
En wat denk je dan, jij, apostel-af : Had ik nu maar mijn hallo terug…
Of zal ik je vertellen wat ik zelf voorhad ? Ja, ik doe het.
Ik zag haar op de stoep staan voor een winkel. Ze stond er besluiteloos naar binnen te kijken, wachtend, en ik dacht : nog iemand die twijfelt, iemand die moeilijk kan beslissen. Ze aarzelt wellicht of ze zich wel een bril zou kopen, of ze niet beter nog wat verdersukkelt met dat huidige montuur met maar één been, of ze met dat geld niet beter een nieuwe portemonnee koopt, een modelletje dat geld houdt. Ze ging zelfs niet opzij toen ik eerst links maar dan toch rechts probeerde voorbij te steken en haar goeiedag toewenste. Maar toen verscheen hij, de etaleur, vanuit zijn bestelwagen, een baardige kerel die haar weinig zacht vastgreep en horizontaal binnendroeg in de brillenzaak. Je zal het maar meemaken met zo iemand het echtelijk bed te moeten delen, dacht ik. En niet alle deuren zijn zo breed als die van de optiek…Ik zou me niet vergist hebben als daar op de stoep dat rendier had gestaan dat ons rond de feestdagen vanuit de etalage aankeek en ons deed hunkeren naar een Théo of een Odette Lunettes, een Porsche Design of een Ralph Lauren. Zelf droeg het rendier toen geen bril, misschien wel contactlenzen.
Gans anders, broer van Hans, ook een brillenman maar met andere klassemerken als Jeannette Manchette, gans anders dus gaat het er in de Ooststraat aan toe waar je bij groeten een soort cyclus kan ontdekken, een telkens weerkerend ritueel.
Zo werden we in onze straat eind juni wakker gedrild of was het wakkergeboord, het was alleszins met een drilboor, met de begroeting : sta maar op, je zal toch geen oog meer dichtdoen. Werklui voerden meteen een aanslag uit op de stoep die Vanessa nog net de dag ervoor maagdelijk had afgespoten, de stoep dan toch, over Vanessa zelf voel ik zo lichte twijfel.
Vier mannen in een geel jasje en een zwarte snor zaten in een mum van tijd tot aan de knieën in de Bevegemse voor-Gallische ondergrond. Omdat ze niet naar me toe kwam, trok ik dan zelf maar naar De Kust en groette de vier mannen met de vraag waarnaar ze op zoek waren. Gas ! antwoordden ze in koor, een trio want de vierde kende nog maar een paar woorden Nederlands en gas was daar nog niet bij. Maar hier ligt al gas, maakte ik hun betweterig duidelijk. Niet goed, zei de oudste en zwaarst besnorde.
Pas maanden later zou ik weten wat hij bedoelde met “niet goed” : hij had het toén al over mijn gasrekening.
Een week later gooiden ze alles dicht, ik groette hen nog eens, zwaaide zelfs nog eens vreugdevol en ze verdwenen uit het straatbeeld want een lange vakantie wenkte. Ik wilde hen nog achternalopen om hen erop te wijzen dat ze hun twee oranje afsluitingen hadden vergeten. Maar het was te laat : ze waren al op weg naar Blankenberge, Benidorm of Bodrum.
Niet getreurd want eind augustus waren ze er terug. Hallo ! Welkom terug. Alles ok ?
En weer was er de drilboor en weer verdwenen ze, dit keer in een diepe modderkuil en opnieuw vroeg ik wat er haperde.
Gas niet goed ! en weer besefte ik niet dat ze daar in hun diepe put een dreun gaven aan mijn gasmeter en mijn rekening nog van een nulletje meer voorzagen.
Tegen half september waren ze voor “goed gas” aan het zorgen in een kuil dichtbij de hoek. Ik zwaaide van aan mijn deur want ik voelde me al beëdigd vragensteller in dienst van Fluvius. Ik wachtte verder af.
De zomer en de nazomer waren nat. Stortregens spoelden de overdadige modder van straat en stoep en verder verscheen Vanessa opnieuw met haar tuinslang voor de finishing touch. Twee rubberen navelstrengen bleven echter links en rechts van de straat opgerold uit de muur hangen. We konden in de Ooststraat echter leven met dit stilleven “Zwarte rock ‘n’rollkabel”.
Februari ’22 blies zijn laatste adem uit. Iemand popelde om me te zien en te spreken en bleef dan maar doorbellen aan de voordeur. Een jongeman in werkkledij met geel jasje wees naar een eenzame auto aan de overkant en vroeg of die van mij was. Een dikke, oudere kerel zorgde wat verder voor het achtergrondkoortje, wachtte het antwoord niet af maar riep : Dadelijk verzetten!
Zeg nu zelf : moet je op zulk moment zeggen :” Goeie morgen allebei ! Alles ok ? En met vrouw en kinderen ?”of stel je je als vrouw extreem mannelijk op en zeg je met je zwaarste stentorstem : “Ja, dat is de mijne. En dan, hé, wat dan ?”
Nee, je zwijgt wijselijk en je legt vooraan en achteraan uit dat die auto er nog zal staan tot de eerste pendelaars van hun werk komen. Je zegt beleefd “Elk ne goendag” want je bent van Zottegem en je woont er ook, in de Ooststraat dan nog wel, daar waar ze eind februari ’22 onvoorbereid plots mol spelen aan de ene kant en begin maart aan de drie hoeken van het kruispunt, gelukkig heeft het er maar vier, een spoedoperatie uitvoeren. Hopen aarde en stenen blijven stille getuigen aan de kant van het rijvak. We komen binnenkort bjeen om te plannen welke kerstversiering we kunnen aanbrengen op de hopen en hoopjes. Bevegem, je moet het zien om te geloven!!!