Spreek ik je aan in het Afghaans? Speel ik korter op de bal in het Iers? Ben je speciaal uit het Zwitserse gebergte komen afgezakt naar het laagplateau van Zottegem? Of stak je de oceaan over van Newfoundland naar Zeebrugge om wat later net als bij een roroschip je vleselijke achterklep open te zetten en te lossen?
Ik ken je niet, ik wil dat ook zo houden en daarom spreek ik je bij deze ook kortweg aan als hond.
Dag hond!
Ik leerde je kennen toen ik als elke week door het centrum naar de kapper ging. Mijn zicht werd in volle coronatijd beperkt door een mondmasker dat steeds hoger wou klimmen en door brillenglazen met een waas van geheimzinnigheid, noem het damp.
Maar mijn gevoel, vooral aan de onderste ledematen, lees voeten, was nog intact. En wat ik voelde was zacht, smeuïg, moelleux maar wat ik rook daar beneden aan mijn schoenzolen, stootte door naar boven richting verborgen reukorgaan. En dié geur had niets, maar ook niets culinairs. Als ik zou beweren, Peter Goossens, daar midden de stoep herinnerd te worden aan de doordringende geuren van sommige kazen, van een Vieux Boulogne of een Hervekaasje, een Epoisses of een Munster, dan weet ik dat ik je krenk tot diep in je sterrenzieltje. Maar stinken deed het goedje wel…
Als je de deur achter je dichttrekt en je voeten hebben nog grip op de straatstenen, dan zit dat goed. Je vindt dat ook doodnormaal. Word je op zeker ogenblik echter gewaar dat die zolen het wegdek aaien, liefdevol over de klinkers glijden, dan mag je zeggen : d’er is stront aan de knikker. En dat mag je dan ook heel letterlijk opvatten. Je tilt je ene voet op, niet allebei tegelijk want dan kies je tegelijk ook voor een versnelde ontmoeting tussen aangezicht en boosdoener, laten we dus kiezen voor je linkervoet. En daar tussen de ribben van je linker Gabor heeft hij zich geïnstalleerd, vastgezet, vastgeperst. Wat zich al in en op je zool heeft genesteld en ook nog op de stoep uitvoerig drol ligt te zijn, kan enkel van een dino komen. Het zou ook van een neushoorn kunnen, een rinoceros. Maar rinocerossen zie je nooit in het Zottegemse straatbeeld en zeker niet in de buurt van kappers. En voor de Rhinos moet je naar Oudenaarde want dat zijn de vrouwelijke rugbyspelers.
Omdat in de “Codex Canis”, een zeer oude documentenbundel over de hond, een speciaal hoofdstuk gewijd is aan de hondendrol en hoe ermee om te gaan, volg je instinctief de richtlijnen die men al eeuwen geleden voorschreef : begin met een slepende danspas. Kies voor de Argentijnse tango of de Portugese fado en bij volledige onwetendheid en onkunde voor de Vlaamse vogeltjesdans. Denk bij dat vogeltje liefst aan een eend of een gans, als het maar brede zwemvliezen heeft. Voer met de geviseerde voet schurende bewegingen uit over de stoep en stap zo traag maar schuivend verder. Kijk nog eens heel eventjes achterom naar wat het product was van een extreem elastische exit.
Je vergeet alle danspassen bij de laatste meters naar de kapper maar je schakelt wel over op schaatsen, de vrije kür, en voor je binnenstapt, dribbel je nog even. Als de figaro je wat later gewild van achteren beetneemt en je vochtig hoofd een flinke beurt geeft, trekt hij een gesprek op gang door eerst diep te snuiven en dan de kwaliteit van zijn reukorgaan te bevestigen.
Hij zegt: Ik denk dat Van Der Straeten hier ergens een beerput aan het ledigen is.
Jij zegt: Ik denk het ook…