Gisteren 10 mei had de herdenking plaats van de eerste oorlogsslachtoffers in Brakel (Nederbrakel)
Vandaag brengen we wat er juist is gebeurd op vrijdag 10 mei 1940.
Ludwig De Temmerman: “Op vrijdag 10 mei 1940 viel Duitsland, België, Frankrijk en Nederland binnen. Op die eerste dag van de Tweede Wereldoorlog werd Nederbrakel zwaar getroffen door een bombardement. Het was de bedoeling van de Duitsers om het stationsgebouw van Nederbrakel te vernielen, waar reservisten verzameld werden om hen in te schakelen voor de verdediging van het land.
Om vijf na vijf loeiden de sirenes en op dat moment vielen de eerste bommen in de Kasteelstraat, op het klooster, de school en de omgeving. In de Kasteelstraat viel er al een slachtoffer. Adriënne Taildeman, geboren te Elst op 11 oktober 1922, dochter van Theophiel en Christine De Naeyer werd dodelijk getroffen door de inslaande brisantbommen. Rechtstreekse getuige van deze dramatische gebeurtenis was Clarisse Schiettecatte. Clarisse werd geboren te Elst op 12 oktober 1922. Haar ouders, Petrus en Victorine De Clercq, hadden in de jaren veertig een winkel en café aan de Sint Apolloniastraat te Elst. Tijdens haar jeugdjaren had Clarisse twee zeer goede vriendinnen, Andrea Cruypelinck en Adrienne Taildeman, beiden uit Elst. Adrienne en Clarisse waren van hetzelfde jaar, Clarisse was slechts een dag jonger.
In 2012 kon Frans Roman het verhaal van Clarisse Schiettecatte, waarbij zij haar vriendin verloor, filmen en vastleggen. De kranige dame die op 6 september 2014 overleed kon de oorlogsfeiten nog perfect vertellen. We citeren haar hier:
“In het confectiebedrijf van de ouders van mijn vriendin Adriënne Taildeman leerde ik de knepen van het vak, als naaister van herenhemden. Op 10 mei 1940 was mijn eerste opdracht klaar en mocht ik die gaan afleveren “In de Klok”, gelegen aan het Marktplein te Brakel.
Mijn vriendin Adriënne vroeg aan haar moeder of ze met mij mee mocht naar Nederbrakel om een paar nieuwe schoenen te kopen. Ondanks de waarschuwingen van haar moeder (‘t Is oorlog en ge gaat op straat gaan lopen… ‘), ging Adriënne toch met me mee. Ook Andrea Cruypelinck vergezelde ons en met ons drieën fietsten we naar het confectiebedrijf “In de Klok” te Nederbrakel.
Na aflevering van de goederen keerden we terug via de Hoogstraat en de Kasteelstraat om aldaar voor Adriënne een paar schoenen te kopen “In de Witten Bol”. Adriënne vond daar echter haar gading niet en we besloten dan maar om terug te fietsen naar Elst. We waren pas vertrokken – het was toen rond vijf uur in de namiddag – toen de eerste Duitse bommenwerpers boven Nederbrakel verschenen. In paniek rende Andrea Cruypelinck weg, richting Stationsstraat en ze kon zo vluchten voor het oorlogsgeweld.
Toen Adriënne en ik in de Kasteelstraat, ter hoogte van de woning van veearts Jan-Baptist Roman waren aangekomen, vielen de eerste bommen op het klooster van de Zusters. We probeerden nog de grote poort van de woning van veearts Roman open te duwen om er beschutting te zoeken maar tevergeefs want die was op slot.
In paniek wierpen we onze fietsen op de grond en legden ons op onze buik om wat dekking te zoeken. Die schamele bescherming was echter ontoereikend en Adriënne werd door bomscherven zwaar gekwetst aan de borst en de lenden.
Na het bombardementen kwam dokter D ‘Haese de eerste zorgen toedienen. Hij legde Adriënne op een draagberrie om ze met de wagen van Armand Plaetens naar de kliniek van Opbrakel te brengen. Dit mocht echter niet meer baten, Adriënne overleed ter plaatse. Ikzelf, die dit allemaal van dichtbij zag gebeuren, werd ook getroffen door een fragment van een wegvliegende bommenscherf. Die boorde zich in mijn rechterscheenbeen en liet een diepe wonde na. Na de eerste zorgen werd ik overbracht naar mijn ouderlijk huis in Elst.
Daar moest ik gedurende zes weken op een matras liggen om van mijn verwondingen te herstellen. Zelfs wanneer het alarm afging voor dreigend oorlogsgeweld moest ik daar blijven liggen, terwijl mijn familie zich ergens anders in onze woning ging verschuilen. Ik ben nu bijna 90 jaar en zie dit nog allemaal voor mijn ogen gebeuren alsof het gisteren was. Het litteken aan mijn rechterscheenbeen is nog steeds het stille bewijs van deze droevige gebeurtenis, waar ik de dood voor ogen zag…”
Het klooster van Zusters van het H. Hart van Maria te Nederbrakel werd zwaar getroffen door tien brisantbommen. Ze sloegen een bres in de nieuw opgebouwde voorgevel. Zes bommen vielen in de tuin, twee op de zomerspeelplaats, een naast de zijkapel, twee op de eetzaal van de leerlingen en een drong doorheen het dak en buitengevel van de slaapzaal. Alle glasramen in de refter, de speelzaal en de kapel waren door de luchtverplaatsing vernield. Het bureau van de overste en de zijingang van de kapel werden getroffen en een derde van de eetzaal en de slaapzaal van de leerlingen werd vernield.
Ook de noordwestkant van het kasteel lag in puin. Zuster Marie-Arnolda (Zoë De Maeseneire), geboren te Maarke-Kerkem in 1877, en de inwonende ‘tafelieren’ Cordule Dhaenens, geboren te Gent in 1860 en Emma Plaecke, geboren te Nederbrakel in 1881 (twee lekenvrouwen die in het klooster verbleven) werden dodelijk getroffen. Ook zuster Marie-Véronique (Marie Meuris) werd door de inslag van de bommen en de daaropvolgende luchtverplaatsing zwaar gekwetst aan het been en moest nadien met een kunstbeen verder door het leven.
Op 10 mei 1980 noteerde zuster Maria van Jezus, die alles van dichtbij meemaakte, het relaas van die fatale dag, toen veertig jaar na de feiten. We citeren haar:
“Ik kijk door het raam naar de purperrode weelde van onze malusboompjes. Daar zegt iemand: ‘juist zo’n zonnig weer als in mei 1940’. Meteen zie ik daar de geschonden dorpel van het tafelierenhuisje.
Veertig jaar is het geleden… Waar is de tijd heengehold?
10 mei 1940. Even voor 5 uur in de morgen vliegen zware bombardementsvliegtuigen over Nederbrakel. We zijn in de kapel en bekijken elkaar met grote vraagogen. Onze vermoedens komen uit. Om 8 uur vernemen we dat het leger van Hitler ons land is binnengedrongen. De 154 internen worden door Moeder Emilienne op de hoogte gesteld. Wat een gehuil! De kinderen wenen om hun gemobiliseerde vaders en grote broers. Vliegensvlug worden koffers en valiezen naar beneden gebracht en volgepropt om zo gauw mogelijk naar huis te kunnen gaan. Angstige ouders, langs de radio verwittigd, bellen reeds aan om hun kinderen af te halen… Alle soorten voertuigen worden besteld om de kinderen in veiligheid te brengen want de treinen vervoeren enkel de optrekkende troepen. Heel de dag door is het een gewoel en over-en-weer geloop van jewelste. We boffen! De laatste leerlingen kunnen om 1 u 50 vertrekken.
Wij, zusters zijn blij eens te kunnen uitblazen en doodmoe zitten we aan de koffietafel. Eerwaarde Moeder Gonzague en Mère Vicaire treffen maatregelen. Zodra de sirenen gillen zullen we naar de kelders vluchten. De novicen krijgen de kelder van de kapel.
’t Is kort na vijf. We brengen alles in orde en zijn door gans het gebouw verspreid. Opeens loeien de sirenen en op hetzelfde moment regent het bommen op het klooster, de tuin en omliggende weiden. Ook een zijkapel wordt flink beschadigd. In de kelder van de kapel, waar twee novicen de plaatsen voor het schuilen aan het schoonmaken waren, wordt alles dooreen geschud. De kolen rollen van hun stapel. “Ik zet mij hier te sterven” zucht zuster Bernadette. “Maar ik niet” antwoordt Zuster Annunciata. Met moeite klefferen ze over de kolen en vinden de trap.
De slaapzaal van de jongste leerlingen is totaal verwoest. Twee zusters die zich daar bevinden, staan gelukkig op een geheel gebleven stuk plankenvloer. Ze zijn nogal toegetakeld: met bebloed aangezicht, afgerukte kap en gescheurde kleren geraken ze toch uit de puinhoop. De linkervleugel van het kasteel is één verwoesting. In de kapel zijn al de in lood belegde ruiten stuk. De ramen in de refter en de speelzaal van het internaat zijn uitgerukt.
Van alle kanten komen zusters aangelopen. Ook dokter D’Haese is daar om de gekwetsten op te zoeken en te verzorgen. E.H. Directeur Bruggeman haalt de H. Olie. De mantel van het Mariabeeld boven de ingang van het klooster vertoonde de sporen van de beschadiging door de bombardementen op 10 mei 1940.
De burgerwacht, vertegenwoordigd door Remi Bogaert en Armand Plaetens, brengen gauw twee gekwetste zusters naar de kliniek te Opbrakel.
De angst bekruipt ons: “zouden er doden zijn?” Eén zuster verschijnt niet als de klok driemaal rinkelt om ons bijeen te roepen. Helaas, zuster Arnolda ligt in de kelder onder het puin bedolven. Twee tafelieren, Corduleke en de doofstomme Emma, liggen neergesmakt in hun kamertje naast het washuis.
’t Is een wonder dat niet meer slachtoffers zijn gevallen. Had de alarmbel een minuut vroeger geklonken, we zouden allen in de kelder geweest zijn en misschien was ons aantal slachtoffers gehalveerd.
Die nacht tussen 10 en 11 mei durfde niemand meer boven slapen. Gelukkig bleven enige kelders ongeschonden en hadden we de grote badzaal nog. ’s Anderendaags ging iedereen aan het werk om de puinen wat op te ruimen en glasscherven op te vegen We beleefden telkens bange ogenblikken als vliegtuigen rondcirkelden en de sirene een bombardement aankondigde. Een paar dagen na de beschieting van ons klooster werden de drie slachtoffers, na een korte absoute, op een wagen naar het kerkhof gevoerd. Slechts twee zusters vormden de rouwstoet want de tocht was gevaarlijk.
Een van de bommen viel op de fabriek Soieries Elite van de familie Van Butsele in de Stationsstraat en veroorzaakte veel schade aan het fabrieksgebouw. Daar viel ook een slachtoffer Mariette Cruypelink. Ze werd geboren te Nederbrakel op 12 augustus 1923 als dochter van Leopold en Anna Bettesone. Ze was nog geen zeventien en werkte er als fabrieksmeisje. Haar vader Leopold was mijnwerker, oud-strijder 14-18 en vuurkruiser. Hij was gehuwd met Anna Bettesonne. Uit dat huwelijk werden dertien kinderen geboren.
De zus van Mariette, Alice Cruypelinck is thans 98 jaar en het verhaal is in haar geheugen gegrift. We citeren haar:
“We woonden op de Valkenberg en toen we daar de bommen hoorden vallen liep mijn vader in paniek naar het fabriek op zoek naar zijn dochter. Hij vond haar schoen tussen het puin en dat deed al het ergste vermoeden. Het was een ravage en ’s nachts heeft mijn vader Mariette van onder het puin kunnen halen. Ze had enkel een schram in haar gezicht maar toch overleed ze. Door de bominslag en de daaropvolgende luchtverplaatsing werd in de vloer van de fabriek een grote krater geslagen. Hierdoor werd Mariette als het ware weggeslingerd tot aan de fabrieksschouw.”
Twee dagen nadien, in de vroege morgen van zondag 12 mei 1940 vielen er ook nog enkele bommen in de omgeving van de Spoorwegstraat, de Katsijnenhoek en op de Hoge Zavel. Germaine Maes werd hierbij aan het been gewond.”