Pascal Verbeken’s Mijn Charleroi schetst een ontnuchterend en tegelijkertijd fascinerend portret van een stad die een bepalende rol heeft gespeeld in de Belgische industriële geschiedenis. Verbeken, bekend om zijn scherpe observaties en genuanceerde verslaggeving, gaat in dit boek verder dan de oppervlakte van verlaten fabrieken en vervallen woonwijken. Hij toont Charleroi in al haar lagen: van de vervlogen industriële glorie tot de sociale kwesties die de stad blijven achtervolgen, zoals armoede, werkloosheid en migratie.
De teloorgang van de “zwarte industrie”
In Mijn Charleroi, een gids voor ontdekkingsreizigers, biedt Verbeken een historisch perspectief op de ‘zwarte industrie’ die Charleroi decennia lang domineerde. Charleroi kende haar hoogtijdagen in de negentiende en twintigste eeuw toen kolenmijnen en staalfabrieken welvaart en werkgelegenheid brachten. Deze industriële sectoren trokken duizenden arbeiders aan, niet alleen uit eigen land, maar ook uit verre buitenlanden zoals Italië en Polen. De stad groeide en bloeide, maar met de opkomst van goedkopere buitenlandse productie verloor de industrie aan betekenis en verschoof het economische zwaartepunt weg van Charleroi. Verbeken schetst een rauw beeld van hoe de ene na de andere fabriek sloot, wat leidde tot massale werkloosheid en een verlaten stadslandschap.
Het is niet enkel de economische neergang die Verbeken op treffende wijze documenteert, maar ook de sociale gevolgen ervan. Charleroi verloor niet alleen haar industrie, maar ook een groot deel van haar identiteit. De verlaten fabrieken en mijnen zijn symbolen geworden van vergane glorie en blijven littekens achter in het stadsbeeld. Volgens Verbeken is Charleroi daarmee een toonbeeld van de ‘vergeten steden’ in West-Europa, steden die hun trots en welvaart verloren, maar waar mensen proberen vast te houden aan een gevoel van trots, ondanks de verval en armoede.
De onmiskenbare invloed van migratie
Een belangrijk thema in het boek is de invloed van migratie op de stad. Verbeken beschrijft hoe Vlaamse, Italiaanse, Poolse, Marokkaanse en Turkse migranten de stad een diverse cultuur gaven, maar ook met zware arbeidsomstandigheden werden geconfronteerd. Migranten werden vaak tewerkgesteld in mijnen en fabrieken, vaak onder onveilige omstandigheden. Verbeken verwijst bijvoorbeeld naar de ramp in de Bois du Cazier-mijn in 1956, waarbij 262 mijnwerkers omkwamen, waaronder veel Italiaanse gastarbeiders. Deze ramp markeerde een keerpunt in de kijk op migratie en arbeidsomstandigheden in België en laat volgens Verbeken nog steeds sporen na in Charleroi’s collectieve geheugen.
Tijdens de hoogtijdagen van de staal- en kolenindustrie in Charleroi trokken vele Vlamingen naar de stad op zoek naar werk en een beter leven. Ze werden vaak geconfronteerd met zware arbeidsomstandigheden, lange werkdagen en lage lonen, wat hun leefomstandigheden bemoeilijkte. Velen vestigden zich in dichtbevolkte wijken, waar armoede en sociale ongelijkheid wijdverbreid waren. De sluitingen van fabrieken en mijnen in de tweede helft van de 20e eeuw leidden tot massale werkloosheid en economische achteruitgang, waardoor veel Vlamingen hun hoop op een betere toekomst verloren. Desondanks zijn hun verhalen en ervaringen nog steeds verweven in de identiteit van Charleroi, als een herinnering aan de strijd en doorzettingsvermogen van deze gemeenschap.
Verbeken verplaatst zich niet alleen in de geschiedenis, maar kijkt ook naar de huidige generatie migranten, die nu vaak aan de rand van de samenleving staan, net zoals hun voorgangers destijds. Hij beschrijft het vechten tegen de vooroordelen, de zoektocht naar werk en integratie, maar ook de moeizame relatie met de overheid en de sociale stigmatisering waar veel inwoners nog steeds mee te maken hebben.
Wandelend door Charleroi: een stad van contrasten
Verbeken neemt de lezer mee op een wandeltocht door Charleroi, waarbij hij de sociale en economische contrasten benadrukt. Hij start zijn tocht vaak in Charleroi Central en wandelt langs de Quai de la Sambre, waar de rivier ooit een bron van leven was voor de fabrieken. Verder gaat de route naar de Forges de la Providence, een iconische staalfabriek die nu verlaten is en een triest beeld geeft van het verleden.
Hij eindigt zijn wandeling bij Bois du Cazier, nu een museum dat de mijnramp herdenkt en een ode brengt aan de arbeiders die hun leven gaven voor de industrie. Dit monument staat symbool voor het doorzettingsvermogen en de veerkracht van de mensen in Charleroi. Voor Verbeken is deze wandeling een manier om de ziel van de stad te doorgronden, een ziel die verscheurd lijkt tussen het industriële verleden en de onzekere toekomst.
De opkomst van culturele broedplaatsen: Le Rockerill
Charleroi lijkt echter niet alleen een stad van vergane glorie en industriële ruïnes te zijn. Verbeken richt ook zijn blik op de opkomende culturele bewegingen die proberen om nieuw leven in de stad te blazen. Le Rockerill, een voormalig fabrieksgebouw, is bijvoorbeeld uitgegroeid tot een dynamische culturele broedplaats. Hier ontmoeten kunstenaars, muzikanten en creatievelingen elkaar en vinden ze manieren om een nieuwe identiteit voor de stad vorm te geven. Verbeken schetst een hoopvol beeld van deze initiatieven, maar blijft tegelijkertijd kritisch over de vraag of dit voldoende zal zijn om de fundamentele problemen van Charleroi aan te pakken.
Verbeken benadrukt dat Charleroi zich niet zomaar uit haar schaduw kan worstelen. Het zijn juist de inwoners die de stad een gezicht geven, en zij blijven vechten voor hun stad, ondanks de uitdagingen en vooroordelen die eraan kleven. Charleroi wordt vaak bestempeld als een van de lelijkste steden van Europa, maar voor de inwoners is het hun thuis en een plaats vol geschiedenis en verhalen.
Een zoektocht naar hoop in een verscheurde stad
Pascal Verbeken’s Mijn Charleroi is meer dan een stadsportret; het is een document van een stad die symbool staat voor vele andere post-industriële steden in Europa. Het boek werpt vragen op over de toekomst van zulke steden, over de rol van overheden en het belang van culturele initiatieven in gebieden die worstelen met structurele werkloosheid en verloedering. Charleroi’s verhaal biedt een kans voor zelfreflectie en voor een bredere discussie over de toekomst van steden die hun economische basis verloren hebben.
Met zijn scherpe pen en oog voor detail weet Verbeken de lezer te raken en uit te dagen. Charleroi wordt door hem niet gepresenteerd als een verloren stad, maar als een plaats vol potentieel, waar cultuur, historie en de onverzettelijke wil van de bewoners een rol spelen in een mogelijk herstel. Echter, zoals Verbeken zelf concludeert, is het nog maar de vraag of de politieke en economische omstandigheden zullen meewerken om van Charleroi weer een bloeiende stad te maken.
In Mijn Charleroi zien we een auteur die met passie en realisme een verhaal vertelt dat veel verder reikt dan de grenzen van deze Belgische stad. Het is een oproep tot solidariteit met de vergeten plekken van Europa en een eerbetoon aan de mensen die deze steden, ondanks alles, blijven liefhebben.