Anny Bert: 28 december

Is al lang voorbij ! zeg je. Dat weet ik zoals ik ook weet dat 28 december het feest is van de Onnozele Kinderen of de Onschuldige Kinderen of noem ze gerust ook de naïeve kinderen. Want dat waren we toch, lang geleden, en dat ook op 29 en 30 december en nog veel, heel veel jaren later.

Het begon al toen we op een speelplaats plots werden losgekoppeld van de warme moederhand en als 3-jarige de ruimte inschoten tussen lachende en blèrende leeftijdgenootjes, kindjes op weg naar een traumatische ervaring. Sommigen van hen stonden eenzaam en overweldigd door verdriet tegen een boom die grote drommen op een afstand te bekijken. Zó veel kindjes hadden ze thuis niet en ze hadden angst hun boom te verlaten. Anderen, lees wij, de kleintjes uit de buurt, stortten zich meteen in het strijdgewoel. Ze konden hier zelfs kiezen met wie ze wilden spelen. Ook een rij vormen en zwijgen zat er thuis niet in. Hoe los je zoiets op wanneer je als enig kind een rij moet vormen zoals Yolande en Nicole. Evenmin moesten we thuis de wijsvinger op de mond houden, een soort pact dat de vinger aanging om geen enkel geluid door te laten. De zuster besefte niet dat we die zwijgplicht nooit konden volhouden in een later leven, dat er tussen die jonge broekjes toekomstige advokaten en politici en journalisten en vakbondsleiders scholen. Misschien wilde de zuster alleen maar vermijden dat die vreselijke migraine van haar elke avond terugkeerde en dat ze elke week weer poedertjes Het Witte Kruis bij Jantje Drogist zou moeten halen.

Eenmaal in de klas wisten we dat het heilige ernst zou worden. We hadden nog nooit over Bangladesh en kinderarbeid gehoord en we waren te naïef om te beseffen dat wijzelf ook in een slachtofferrol werden geperst. Want op die eerste schooldag werden we al meteen zonder pardon aan het werk gezet : muizentrapjes maken ! Onnozel als we waren, plooiden we als bezeten en vroegen ons geen ogenblik af wat de zuster met zoveel verborgen talenten ging aanvangen. Toen alle gekleurde snippers vakkundig in een trapje waren overgegaan en Ma Mère zich niet toonde met een nieuwe lading,  bol.com  en coolblue waren nog science fiction, kwam een tweede verrassing, voor mezelf een kwelling : armpjes gekruist op de lessenaar 1 ! hoofd erop 2 ! ogen dicht 3 ! slapen 4 ! Zelfs als de zuster er nog een 5 had bij bedacht, dan was het al te laat voor Margriet en Georgette en Berenice en Gerard en Antoine. Ze sliepen reeds als bedwelmd en droomden van een carrière in de onderwijs- en bazarsector, de voeding en de kleding. E én wakkere burger voelde zich geroepen om samen met de zuster te waken over het heil van een meute snotneuzen. Wie ? Juist.

Opgroeien betekende daarom niet wijzer worden.  Toen we eenmaal genoeg spiermassa hadden ontwikkeld, werden we de straat opgejaaid met allerlei prullaria in de hand en op het hoofd in een plechtige processie. Zelf kende ik al die garnituren opperbest want ik mocht tweemaal per jaar samen met mijn vader op de zolder van de school witte kleren en fluwelen mantels en kronen en palmtakken en vleugels uit de kasten halen en klaarleggen. Vooral die vleugels met echte veren boeiden me als kind uitermate en bij elke processievoorbereiding droomde ik ervan eindelijk eens door de Zottegemse straten te kunnen fladderen met pluimen op mijn rugje, vederlicht, maar het werd telkens loodzwaar met een stel triplex panelen waarop zuster Denise krabbels had aangebracht. Enkel het infoplakje op een punt ervan ontbrak : dit zijn veren. Bovendien werden die prehistorische vlerken over onze schouderbladen bevestigd met oude singels van rolluiken. En ook met die singels was het een aangenaam terugzien want ik had die regelmatig thuis in de schrijnwerkerij aan een nagel zien ophangen. Alleen die kindjes in de klas die Françoise heetten, Frans spraken  en de dochter waren van een industrieel, trokken telkens gevleugeld door de straten, niet getriplext zoals ik. Ik neem het nu, na al die jaren, mijn vader nog kwalijk dat hij me niet op het Stationsplein waar hij postvatte naast het houten altaar dat hij daar ’s morgens had opgesteld, uit de processie tilde en direct eerherstel vroeg bij het zusterclubje.

Maar de discriminatie hield moedig stand. Ook nog in het middelbaar bleven we die “processioneel” slikken, naïef als we bleven. Dat we als meisje nooit de rol konden opeisen van de H.Jozef namen we heel deemoedig aan maar onze zuiverheid was in die tijd nog zo hoog gekwalificeerd dat we toch bij elke processie stil hoopten eens de Maria te mogen spelen. Ze droeg een donkerblauwe fluwelen mantel met heel veel goud bestikt, majestueus, koninklijk en met een pracht van een kroon om Maxima een pruilmond te bezorgen. Ik was te naïef om mijn vader eens onder vier ogen te spreken en hem de retorische vraag te stellen of hij al had gehoord van omkoopgelden. Het antwoord zou nee zijn geweest en misschien nog zoiets als : nee, enkel van singels en triplexplaten.  Ikzelf en lotgenoten kregen wel een aseksueel gewaad, waarvan het model ooit was afgekeken van de outfit van Jeanne d’Arc op de brandstapel en in de hand moesten we een palmtak dragen, symbool van het martelaarschap. De tak kwam van een palmboomsoort die ideaal gedijt op een processiezolder. We moesten de tak wel met de nodige voorzichtigheid optillen en in de arm leggen want het marteltuig prikte en sneed en snerpte en zomaar uit de processie stappen voor een iso-Betadinebehandeling langs de weg zag je nooit eerder bij echte martelaars. En er was zo weinig echt aan onze kinderjaren. 28 December bleef maar duren…