Mijn kind, schoon kind
Hij was een enig kind, een godsgeschenk. Het gaat hier wel om die God van liefde, niet die van godverdomme.
Het was nog in de tijd dat een baby er kwam of elke medewerking weigerde, lang dus voor IVF en andere kunstgrepen en h éél lang zelfs voor de catalogus er was : welke ogen kiezen we voor ons kind, welk haar, welke gestalte, welke aard. Soms toont de geschiedenis dat ouders in een fictieve catalogus de verkeerde keuzes maakten. Denk maar aan de mutti van Hitler en de maman van Dutroux. Of hadden die het fout aangevinkt met hun bleistift of hun crayon ?
Weken-, maanden- en jarenlang bleven de vleugels van het ouderpaar wijd opengespreid om het kind te beschermen. Dat lukte aardig want ze hadden een stoffenzaak in het centrum en waren dus dag en nacht bij en rond het kind. “Kuch” klonk het van boven en de stokmeter en de schaar belandden op het uiteinde van de toog bij de spurt de trap op. Naast hun winkel deden de ouders ook de markt want de markt doet men, net als oma den boven doet op donderdag, Fernand Costermans in antiek doet, een herder het hoog in de bergen met zijn schapen doet, de kinderen pieperkenduik doen.
Dat marktgebeuren op dinsdag speelde zich wel nog gans anders af dan tegenwoordig waar nu een luxueuse koelwagen met vis en visbereidingen een halve straat inneemt of waar je je kan vergapen aan al wat kip en kalkoen en konijn op je bordkunnen toveren. Op dinsdag koos je een stofje met ruiten, strepen, bollen, bloemetjes of helemaal effen aan een kraam : schragen waarop stevige planken en overspannen door een tentzeil, een bache. Het ganse zootje stond voor de rest van de week opgeslagen in het Rhetorica op de Zavel waar ook de toneeldecors stof verzamelden. Het Rhetorica diende lange tijd namelijk ook nog als toneelzaal, noem het de Zottegemse Ancienne Belgique.
Op een platte kar getrokken door een ezel, een ressortkar noemde men dat, bracht een man het kraam van de marktkramer naar zijn standplaats en borg alles bij het eind van de markt weer op in het Rhetorica. Nu zou zo iemand een merchandising assistent op zijn cv hebben staan, rechtstreeks onder het gezag van de merchandising manager, het hippere woord voor “een man van de gemeente”.
Het kind, laten we het verder zo maar noemen, niemand zou toch weten dat het om Mauriceke gaat, liep school en de ouders liepen mee, heen en terug en ’s middags werd het kind plechtig afgehaald, niet met de fanfare De Vrije Kunstkring maar met een stevige hand direct overgenomen uit die van de meester. Want daarop hadden de ouders aangedrongen dat de meester aan de schoolpoort alleen dan pas de kinderhand van hun zoontje loste als vader of moeder klaar was om over te nemen, een copie van de sleuteloverdracht bij de Gentse Feesten.
Toen het kind 12 werd, moest het de veilige hand van de meester loslaten. Rome en evenmin de Jezuïeten zelf zagen het zitten om in Zottegem een jezuïetencollege op te starten. Na rijp beraad van de ouders en vele slapeloze nachten en informatie inwinnen verdween het kind voor een gans trimester achter de gewijde deuren van een Gentse kostschool. De ouders spraken de eerste dagen van hun kinderloos bestaan geen wooord tegen mekaar. Het kind had met het sluiten van zijn valies ook een klem gezet op hun lippen. Zelfs de stokmeter deelde in de verandering van de familiesamenstelling. Waar je tot dan je meter bloemetjeskatoen thuis mocht nameten en steeds 0,98m op je tafel zag liggen, kwam je voortaan naar huis met 1,08m.
De sfeer veranderde gelukkig toen de 1e brief van het kind in de bus viel. Hij schreef dat hij er heel blij was en dat de leraars heel vriendelijk waren. Ze kregen er lekker eten en hadden zelfs al een keer frietten gehad. In die tijd schreef men bij de jezuïeten frieten nog met een dubbele t. Ignatius van Loyola, de stichter, had dat zo vastgelegd.
Hij had een mooie chambrette en ook al veel vrienden. Ze mochten altijd vroeg gaan slapen want van Latijnse woordjes te leren werden ze rap moe en ze mochten om 6u al het bed uit. In de dagelijkse misviering had hij al eens de kaarsen mogen aansteken.
Hij groette onderaan met de woorden
Ad majorem Dei gloriam.
De ouders waren euforisch. Ze waren er zich niet van bewust dat een langgerokte studiemeester aan het bord een model van hun 1e brief had voorgeschreven. Jawel, censuur bestond toen ook al…
Het eerste trimester was al enkele weken oud toen ons moemoe naar de winkel stapte voor een donker stofje, misschien wel iets voor een “positiekleed”. Meteen trok de moeder van het kind, naast een grote lade ook alle registers open om in geuren en kleuren, in bolletjes en in strepen over haar kind te vertellen, haar pensionaire in Gent. Zoals ze het altijd had gedaan met de lof over haar crêpe georgette en haar crêpe de Chine, minder met haar crêpe suzette, zo bejubelde ze de kostschool waar haar kind gelukkig zat te zijn. Hij was er zo blij, schreef hij, en dat is toch alles wat een moeder wil h é. Hij kreeg er goed eten en had er veel vrienden, allemaal goeie jongens van deftige komaf, de betere klasse van Gent h é. Natuurlijk telde ze af naar Kerstmis maar als je als ouder —dit keer kreeg vader ook zijn rechten- weet dat je kind het goed stelt, gaat die tijd rap voorbij.
Soms gaat de tijd nog rapper voorbij want de winkeldeur zwaaide open en daar stond het kind, het gelukkige kind, met zijn valies in de hand en hij flitste naar achteraan. Al wat hij zei was : En ik ga nooit meer terug !
Het kind verdween. De moeder verdween. Een klante bleef alleen achter. Die maakte zich stil uit de voeten, bang als ze was getuige te zijn van woorden, woorden met hoofdletters, van ganse zinnen.
Ze ging naar De Kroon, daar hadden ze ook donkere stofjes en het waren bovendien klanten en die waren er nog niet uit of ze zelfs aan kinderen zouden beginnen.