Mag ik me even voorstellen : ik ben Alec, net 3 jaar oud geworden.
Men noemt me de laatste tijd soms “de nieuwe Mozart” maar doe me een groot plezier en zeg dat niet meer, nooit meer. Ik woon in Antwerpen en niet in Wenen. Wenen ken ik enkel van de tranen met tuiten toen men mij voor het eerst een viool onder de kin duwde en enkele dagen later een trompet tussen de melktanden.
Mozartkugeln zie ik me nooit te draaien. Ik hou wel van snoep maar niet van bollen die me de mond snoeren omdat ik met zulke domme kugel geen kant meer uit kan. Eine kleine Nachtmusik werk ik feilloos af, ’s avonds in bed, boven in mijn kamer, als ik zo even mijn dag overloop en in mijn dagboek zou willen achterlaten : Alweer een dag om zeep ! In Antwerpen spreekt men niet van om zeep, maar naar… Waarnaar ook weer ? Wat een viool zoal niet met een mens doet. Een pagina verder zou ik willen schrijven dat het allemaal de schuld is van mijn mama, dat mijn papa vrijuit gaat. Het zit zo.
Omdat mijn mama elke dag naar haar school reed met de fiets langs het kanaal, en omdat juist daar een meisje werd vermoord en in het water gegooid, hield ze het voor bekeken zo ver aan grote meisjes en jongens les te geven. Misschien wel vioolspelen of trompet. Ze zou dichterbij kunnen beginnen maar moest dan een vakantie lang veel opzoeken en voorbereiden, misschien wel over accordeon of doedelzak. Een vriendin van mama stuurde haar kind al voor het 2e jaar naar een vakantiekamp muziek. Wat Lars prettig vond, zou Alec ook wel plezant vinden. Ze speelden het echter wat vals want vertelden er niet bij dat die kleine al voor zijn geboorte meetrok met zijn moeder naar de les piano, dat zijn vader dirigent was bij de plaatselijke fanfare en dat hij al van zijn 2e levensjaar klarinet speelde.
Mijn eerste dag op het muziekkamp viel goed mee. Juf Bea was heel lief en noemde me al van bij het begin Alexje. Ik wilde haar wijzen op de fout, haar in het oor fluisteren : “Kindlief, laat toch die X weg. Die staat daar niks te doen !” maar ik zweeg wijselijk en liet haar maar verder Alexje zeggen. Die X stond er niks te doen en na 5 minuten ikzelf evenmin. Casimir moest al de nieuwelingen eens voordoen hoe je met een viool omgaat, waar je ze best steekt en waar niet. Casimir deed alsof hij met een kliek kleine kinderen omging. Ik keek toch geïnteresseerd en gebaarde ook alsof ik luisterde maar ik begon stilaan mijn mama te missen. Net toen ik eens diep ademhaalde om een andante aan te heffen, de intro van een treurzang, zat ze daar, ongemerkt, daar onder mijn 3-jarige kin : de viool. Hoe die juffen het klaarspelen om je met of zonder strijkstok te manipuleren en te kneden, het gaat er bij mij niet in.
Er werd van mij verwacht dat ik speelde. En ik speelde. Ik beeldde me in dat ik op mijn fietsje zat, altijd vooruit, tot aan het tuinhuis en terug, tot aan het terras, en weer naar boven met die strijkstok en terug naar beneden. Vijf kindjes en juf Bea stonden rond mij, niet meer, maar ik had de indruk op te treden in het Sportpaleis. Ik was juist van plan naar een hogere versnelling te schakelen, een allegro vivace, als juf Bea begon te applaudisseren. De kinderen volgden. Ik was blij met mijn eerste optreden maar net niet genoeg om ze bij thuiskomst de oren van het hoofd te zagen met zoiets als : Jawel, ik wil ook een viool.
Ik had voorlopig genoeg van snaren en wilde mijn kin even tot rust laten komen.
Juf Bea wist er alles van want toen ik de volgende dag weer de muzikale toer opging, moest ik eerst die kwelling, die marteling van Anouchka verbijten. Met haar trompet stond ze juist naast mijn linkeroor en beukte in op mijn trommelvlies met een dof geluid. Ik vreesde voor gehoorschade maar vooral voor imagoschade als ik niet gauw mijn eigen trompetsolo leverde. Anouchka was een meisje en ook een vuist groter dan ik en dat zette me aan tot grote daden : klanken voortbrengen. De klanken kwamen er, een do, een re, en een poging tot fa. Dat volstond. Ik had bewezen over muzikale talenten te beschikken. En ik had daarvoor alles gegeven.
Toen ik ’s avonds onder de douche ging, besefte ik dat mijn mama een wijze vrouw was : ze vroeg niet eens ho é dat bruine spoor in mijn slip er kwam.