Tussen ‘afval en dorre bladeren’ naar de Kermis
Vorige maand, toen de bomen hun herfsttinten kregen, kwam het boek ‘Afval en dorre bladeren’ van Gabriel Garcia Márquez in mijn gedachten, een boek dat ik ooit las.
Terwijl ik aan dat fantastische boek dacht, peinsde ik meteen – aan ‘le village Deux-Acren’ of in het Nederlands, het dorp Twee-Akren. Op Signalisatieborden wordt Twee-Akren soms ook als Twee-Akeren, Twee-Acren of Twee-Akkers vermeld.
In de taal van Molière wordt de naam van dit dorp, vooral op landkaarten, soms ook als Les Deux-Acres geschreven.
Het is een deelgemeente van het Henegouwse stadje Lessines. Het dorp is ook nog een provinciegrensgemeente en een taalgrensgemeente. De aanpalende Oost-Vlaamse dorpen Overboelare, Zarlardinge en Viane en ook de voor de Franstalige Gemeenschap ‘faciliteiten gemeente Bever’ in de provincie Vlaams-Brabant, zijn er buurtgemeenten van. Deux-Acren is ook de thuishaven van de in 2015 overleden wereldkampioen wielrennen Claude Criquielion. Deze gemeente staat ook wijd en zijd bekend als het dorp van de geneeskundige planten met ‘kamille’ als voornaamste plant. In de 1950-jaren stond Acren vol met kamillevelden, zelfs in de kleinste moestuin stonden er kamillen.
Deux-Acren is ook het dorp van mijn grootouders en van mijn tantes en nonkels langs mijn moeders kant. Mijn ouderlijk huis grensde op 150m na aan Deux-Acren. Grensde, want hoewel de grens er nog steeds ligt is het huis allang afgebroken. Het was een landhuis dat zijn elektriciteit kreeg van de elektriciteitsleidingen uit Deux-Acren. We waren als het ware het staartje van het gehucht Boureng, een van de grootste gehuchten van Deux-Acren. Doch ons huis stond op Overboelare. Deze situatie had veel nadelen. Ene ervan was, bijvoorbeeld, dat in de donkere perioden van het jaar, als het in de late namiddag al donker werd en de boeren van het gehucht hun bietenmolens in werking zetten om het veevoer te malen, bij ons de verlichting zwakker werd. Als we in 1960 onze eerste televisie kregen ging op dit pikmoment het beeld steeds van vanonder naar boven wippen. Hier door wisten we dat onze naaste buurman Willy Matthijs, die wat verder in Deux-Acren woonde, bieten aan het malen was.
Op 11 november of op de feestdag van ‘Saint-Martin’ is het kermis of ‘ducasse’ in Deux-Acren: Sint-Maarten is daar namelijk de patroonheilige. Het is door deze festiviteit dat ik zoveel herinneringen en aardigheden over Acren heb onthouden. Jarenlang trokken we te voet bij onze familie aldaar naar ‘La Kermesse de Saint-Martin’. Het was, langs boerenstraten en veldpaden, ongeveer driekwart uur stappen ‘pour arriver au village, dans la Rue de la Station’, waar de familie woonde. We stapten langs Boureng aan de kant van het Leanderbos, waar in dit tijdstip van het jaar hopen dorre bladeren op de straat lagen en een logge bosgeur zich steeds opdrong. Meestal was het mistig of miezerig en waren ze op de boerderijen ‘de douche’ aan het koken. Een douche was een gemetselde stoof waarin een grote ijzeren kuip paste en waarin het veevoer werd gekookt. Meestal kleine patatten in hun schil waarop nog eens rapen en patattenschillen lagen. De douche werd met dikke takken van gekopte wilgen of populieren gestookt. Ik kan me nu nog, meer dan een halve eeuw later, de geur van brandend hout vermengd met de geur van kokende rapen en patatten herinneren. Het was een scherpe geur die zich opdrong. Langs de veldwegen lagen er dikwijl bieten, bietenloof en rapen die van de schokkende en wankelende houten karren waren gevallen. Deze afval werd dan gauw opgeraapt door de konijnenboeren, alleen de kapot gereden exemplaren bleven op de straten tussen de paardendrollen en de koestronten verder vergaan tot slijk en stof. Verder naar het dorp toe troffen we velden aan met hopen valeriaanwortels, dat zijn planten die er talrijk geteeld werden voor de herboristen ‘een herborist is (groot)handelaar in geneeskrachtige planten’. Deze velden hadden een heel specifieke geur, een geur van kattenpis! Ookde geur van hopen stalmest, die op de akkers verspreid lagen, waren een ingredi ënt van de novemberlucht. Langs ons parcours passeerden we ook vers omgeploegde akkers, waar de malse miezel zich vermengde met de vers omgeploegde aarde. Deze oergeur, die ik soms aantref als ik een fles oude wijn ontkurk, leidt me dan in gedachten terug naar Acren
.
De groottante die ons op ‘la kermesse’ inviteerde was een stevige matrone met bloezende wangen en groenblauwe ogen. Ze had altijd een winkel gehad van manshemden en voorschoten voor vrouwen, die ze zelf maakte. Voor wie het wou maakte ze deze kledingstukken ook op maat. Daarnaast had haar man een magazijn van ‘des moteurs electrique’! Ze hadden ook een grote groetentuin waarop ze hun eigen groenten en aardappelen teelden. Daarachter lag er nog een stuk land waar meestal rogge of tarwe en nog patatten op geteeld werden. Hierdoor konden ze voor hun viertallig gezin hun eigen varken, kippen en konijnen kweken.
Voor de 11 november-kermis werd er ieder jaar geslacht. Als we ’s middags bij ‘cher tante’ arriveerden, stond steeds de tafel gedekt met een plateau mattentaarten en glazen voetstukken waarop semoule taarten, al dan niet met rozijnen in, gepresenteerd werden. Ook het koffieservice stond op de tafel, en op de salontafel stonden druppelglaasjes en enige flessen korte drank. De keuze, die er gemaakt kon worden, was steeds dezelfde: één fles elixir d’ Anvers, één fles vijf sterren cognac van Brugmans en een fles bruine rhum van Negrita; op deze fles stond een mooie jonge zwarte vrouw afgebeeld, die ik veel mooier vond dan de dochter des huizes. Marthe heette onze tweetalige nicht uit Deux-Acren. Marthe had ook een dochter die Murielle heette. Doordat Marthe gescheiden was kregen we nooit haar man te zien.
De glazen werden gevuld en voor m ’n zus en voor een snotneus, zoals ik toen, werd er rode limonade geschonken. Daarna volgde de koffiekrans en werden de taarten, die ‘Tante Bobone’ zelf had gebakken, aangevallen. Terwijl werd er gebabbeld en verteld over de opbrengst van de velden met geneeskrachtige planten, zoals: kamille, witte heemst en goudsbloemen. Alsook over de opbrengst van het engelwortelzaad. Deze bloemen en zaden werden tijdens de zomermaanden geoogst en verkocht aan de herboristen. Er bestonden in 1962 nog zeven herboristeries in Deux-Acren: ‘Een herboristerie is een huis dat een droogvloer, of een eest, heeft waarop bloemen, planten of zaden kunnen gedroogd worden. De gedroogde en verpakte planten worden dan op hun beurt aan de geneeskundige industrie of aan stokerijen verkocht.
Rond 5 uur werd er gegeten; ik was gek op de gezoete in grove julienne gesneden worteltjes en op de fantastische, in witte saus klaargemaakte, schorseneren. Daarbij werden er altijd zelfgemaakte aardappelkroketten en vlees van het varkenshaasje opgediend. De tweede vleesronde was rosbief, waarbij Tante Bobone steeds vermelde dat het gebraad geleverd was door de beste slagerij van het dorp. Dit klonk dan als een ware luxe, een beetje op het tonen van haar status. Ook de flessen kruidige rode, en kalkdroge witte wijnen, uit Chateau-Neuf du Pape, die er geschonken werden moesten aantonen dat ze een welstellende familie waren.
Rond 10 uur ’s avonds werd er dan bij het afscheid flink gekust en konden we terug langs slecht verlichte, beslijkte en met “Afval en dorre bladeren” bedekte straten en piekdonkere veldwegen huiswaarts keren.
Bij mij zijn, tot op vandaag, de aroma’s van de wijn en de kermisdis, evenals de oergeuren opstijgend uit de geploegde akkers, of de scherpe geur van brandend hout vermengd met kokende rapen in m ’n geheugen gebleven. Wellicht zijn ze in het diepste van mijn ziel ge ënt, en als ik zal sterven, morgen misschien, of binnen veertig dagen of binnen twintig jaar?
Dan zal Sint-Pieter me met moderne spitstechnologie checken. Op zijn codedetector zal hij zien dat ik was opgegroeid in de buurt van de naar geneeskundige plantenriekende gemeente Deux-Acren. De as van mijn verdorde lichaam zal men dan uitstrooien en de wind zal ervoor zorgen dat ze terechtkomt tussen ‘het afval en de dorre bladeren’ die aldaar op de wegen verspreid liggen.
Karel De Pelsemaeker