Er was een tijd dat ik van sneeuw hield, dat ik sneeuw leuk vond, gezellig. Er was een tijd dat ik sneeuw iets sociaals vond, iets dat mensen verbond.
We konden sneeuwballen maken en die loeihard, of wat wij daar als snotneus voor hielden, naar Fons smijten. Fons zei niets, riep niet, gilde niet, miljardde niet maar hij wreef wel met volle hand iets uit zijn opstaande kraag, wit en nat, en wij wisten dat onze sneeuwbal was aangekomen.
Of we gingen languit op straat liggen in de sneeuw, armen en benen wijdopen, “ons portret trekken” en we hoorden Bertha roepen : Ochiere manneken, ge got iets opdoen !
We vulden de galochen van een klant helemaal op met sneeuw, een propere klant, die bij Maurice binnen was op kousenvoeten om een varkensschenkel, en keken van tussen de broden daar rechtover wat er zou gebeuren toen de man die ging hutsepot maken buiten zijn voeten weer in de galochen stak.
Nu is mijn liefde bekoeld. -2 ° ? Zeg maar -25 ° koelte, koude zelfs. Meer nog, ik haat sneeuw. Wat vind je nu zelf, heb ik geen gelijk ?
Lang voordat Wuhan zijn grootste poorten op de wereld openschoof, kocht ik laarzen, stevige waterdichte, antisliplaarzen. Het briefje onder de schapenwollen binnenzool had ik echter toen nog niet gevonden. Daar stond naast waterdicht en antislip echter ook antisneeuw want die bleef altijd uit. Ze heetten ALL SEASONS wat betekende dat ik ze ook in hartje zomer kon dragen op Tomorrowland of op reis tijdens een hittegolf in Sevilla, dat ik er moederdag kon mee vieren of op de buurtfuif verschijnen bij vaderdag. Wat er nu net niet stond was : je kan ze ook op zolder zetten en wachten op de eerste sneeuw. Dat deed ik. Kerstmis kwam, groener dan groen, nieuwjaar kwam, natter dan nat en de pannenkoeken van Lichtmis waren amper verteerd, of er viel plots iets dat geen regen was : sneeuw ! Wat kan er heerlijker zijn dan een wandeling in de eerste sneeuw, droomde ik, wij twee dacht ik, me and my boots, en ik holde naar boven, naar de zolder, of dat deel van het huis waar laarzen overwinteren. Ik maakte eerst een tussenstop bij de kast met kousen. Waar lagen die heel dikke, je weet wel, die met edelweisjes, ooit gekocht in Tirol in Strumpfparadies rechtover het hotel. De edelweisjes waren niet te vinden, evenmin als de lade met winterkousen omdat ik zo nerveus was. Stel je voor : plots sneeuw.
En toen schreef ik onbewust aan het script van een film noir :
Vrouw stormt zoldertrap af, struikelt, laarzen eerst beneden, laarzen met soort veiligheidsslot aaneengesmeed, openknippen met schaar, lukt niet, met kreeftentang, waar ligt kreeftentang, laarzen sluiten met veters, waar zijn lange veters, niet Ãn laarzen, wel nog in doos, weer naar zolder, rijgen lukt niet, of toch maar niet volgens regels, veterregels kunnen vrouw gestolen worden, voeten in laarzen, prima, PRIMA, vrouw komt buiten…
Ik kwam buiten en stelde vast dat de sneeuw al gesmolten was, dat een natte straat op mij en mijn laarzen wachtte.
Geef toe, je zou voor minder je afkeer voor sneeuw voeden.
In het 2e coronajaar van onze tijdrekening is dat niet veranderd en zeker niet sinds ik hem op TV zag. Lang was het nog niet geleden dat hij mijn huiskamer binnenkeek, en ik liet hem dat doen, dacht er geen moment aan over zijn grensoverschrijdend gedrag te melden bij zijn oversten. Hij had me zelfs van die kleffe sms-jes mógen sturen, aanstootgevend als je een zoetekauw bent en hij prikkelt je zinnen met peperdure amandelcroissants. Die prikkeling mag dan nog live uit New York komen of zelfs vanuit het oog van het zenuwcentrum in Washington, ik zou nog voor geen miljoen croissants de VRT op de hoogte brengen van de onverkwikkelijke praktijken van een van haar werknemers.
Ik prees hem om zijn goeie smaak, een camelkleurige overjas, mooi van snit, niet oversized, niet te krap. Hij droeg een rode dikke sjaal, vakkundig samengehouden met een journalistenknoop, en zwarte lederen handschoenen die een maatje kleiner mochten zijn. Misschien waren ze een emotioneel geladen erfstuk van wijlen zijn bompa, Modest Soenens die de handschoenen op zijn sterfbed naliet aan ons Björnke.
Omdat het bord met weerkaarten van Frank Deboosere niet verder reikt dan Ljubljana was ik er heilig van overtuigd dat men overal, ook in New York, genoot van dat vleugje herfst en dat snuifje lente zoals hier. Mijn tulpen en narcissen stonden al ferm rond te kijken in de tuin en vroegen zich af of ze nu wel in Keukenhof stonden of bij de keukendeur. Tot Wim De Vilder in het journaal melding maakte van hevige sneeuwstormen in New York zodat zelfs de noodtoestand er van kracht was. En toen gebeurde iets dat Wim beter niet had gedaan : hij verbond ons rechtstreeks met de States en daar stond iemand helemaal in zwart midden de witheid van sneeuw. Wim moest zich vergist hebben en op de verkeerde knop gedrukt hebben want iemand keek onze woonkamer in vanuit Nepal, de yeti, de verschrikkelijke sneeuwman. Hij sprak met de stem en de gedrevenheid en de microfoon en zelfs de zwarte handschoenen van Björn Soenens want hij was wel degelijk de yeti, de verschrikkelijke sneeuwman. Voor het zwarte gevaarte op zijn hoofd had een echtpaar zwarte beren het loodje gelegd, de ursus americanus, om twee lappen mooi zwart leder te leveren, mooi gladgeschoren, gladder dan de kin die eronder lekker warm moest blijven. Voor een overslag-luifel direct boven zijn ogen had de berenscheerder die ook de couturier was, een dikke strook pels intact gelaten en als bij de allereerste gevechtspiloten twee flappen aan de kaken voorzien die zijn keel tegen angitis moesten vrijwaren.
De schrik dat dergelijke zware sneeuwstormen ook naar onze gewesten zouden doorstoten, bezorgde me directe angst maar die angst werd vlug ingehaald door de vrees dat ik binnenkort ook dergelijk zwart mormel over mijn coronakapsel zou moeten trekken. Misschien kwam het Overlegcomit é in spoedvergadering bijeen en stelde Erica de zwarte berenmuts voor als ultiem wapen tegen het Zuid-Afrikaanse virus. Je zou als virus toch direct je snode plannen opbergen en je aanvalsstrategie wijzigen als je zo iemand voor jou hebt. Lieve, wijze Erica, doe dat niet ! Maak van ons nu ook niet nog yeti’s, we zijn nu al Zorro’s ! Ik heb me stilaan verzoend met een weerfenomeen dat een stille dood gestorven leek en ik heb gisteren Jan de Wilde nog horen zingen : “’k Voel me zo gelukkig in de eerste sneeuw”. Vandaag zong hij nog niet. Misschien klonk dat voor hem a-muzikaal : ‘k voel me zo gelukkig in de tweede en de derde sneeuw. Ik gun hem zijn pleziertjes, buig nederig het hoofd en beklim mijn zoldertrap om ze uit hun verpakking te halen, laarzen met veters die ooit mijn haat tegeover sneeuw voedden want ik moet toegeven, het Ãs prachtig, een witte wereld waarnaar ik kijk, vanuit mijn kot.