In een nieuws reeks neemt historicus Danny Lamarcq voor NUUS de Zottegemse straatnamen onder de loep. Deze maand is het de beurt aan het Kruiswaterplein.
Voor wie de vorige stukken in de rubriek heeft gemist, klik op link: Intro rubriek, De Colfmaekerstraat, Duivelsvoetstap, Pijperzele, De Munkbosstraat Wurmendries, Steenakkerweg, Brouwerijstraat en Alsbroeken (De Beukelaar), De Munkbosstraat, Schoofland, Stopweide en Het Politieke Gevangenenplein.
De straatnaam Kruiswaterplein werd ingevoerd na de fusie van 1971. Het plein aan de Sint-Gaugericuskerk noemde tot dan ‘Dorp’, maar dat kon uiteraard niet, want ook in Velzeke en in Erwetegem had men een ‘Dorp’. Voor de straatnaam in Sint-Goriks greep men terug naar een plaatselijk godsdienstig gebruik: het Kruiswater. Stof voor een boeiend verhaal.
Heilig Kruis
Het Heilig Kruis is het kruis waar Christus aan werd gekruisigd. Alle stukken en splinters van het H. Kruis zouden genoeg hout opleveren om een schip mee te vullen, sneerde Johan Calvijn in 1530. De meeste relieken zijn vals, was zijn aanname, een stelling die sindsdien vrij algemeen wordt aanvaard. Niet door iedereen, want een Franse architect rekende in de 19de eeuw uit dat alle relikwieën samen nog niet eens zouden volstaan om een volledig kruis te maken.
De meeste stukje die tot op vandaag bewaard bleven zouden uit Constantinopel komen. Toen het H. Kruis werd teruggevonden werd het vanuit Jeruzalem naar daar gebracht. Het was immers de moeder van keizer Constantijn, Helena Van Constantinopel, die volgens de overlevering omstreeks het jaar 325 het kruis in een grot terugvond. Helena nam het Ware Kruis mee naar Constantinopel waar het hout zich op wonderbaarlijke wijze vermenigvuldigde. Dit zou verklaren waarom er op het hoogtepunt van de reliekenhandel zo veel kruishout in omloop was.
Reliekhouder
Wat dat allemaal met Sint-Goriks-Oudenhove heeft te maken? In 1729 kreeg de toenmalige pastoor van de aartsbisschop van Mechelen twee deeltjes van het H. Kruishout bestemd voor de kerk van Sint-Goriks. Ze werden gevat in een reliekhouder. Deze bestaat nog altijd en wordt veilig opgeborgen bewaard.
Dat was waarlijk een vorstelijk geschenk! Relikwieën waren zeer gegeerd en brachten niet alleen faam, maar ook inkomsten op. Zo bevestigde de aartsbisschop in een attestatiebrief dat alle gelovigen “die in een geest van ware boete en berouw om hunne zonden, de kerk met godsvrucht bezoeken en op de vrijdagen van de veertigdaagse vastentijd en op de eerste vrijdag van elke maand, in Sint-Goriks de mis bijwonen die ter ere van het H. Kruis wordt opgedragen, en bidden voor de intenties van de H. Moederkerk van Rome”, een aflaat kunnen verwerven. Ze kunnen die ook verdienen op de dagen dat de H. Kruisrelikwie uitgesteld wordt. Voor wie in dit bos de bomen niet meer vindt: een aflaat is, kort gezegd, een kwijtschelding van bestraffing van zonden. En, ergens hebben we allemaal geleerd dat men ook aflaten kon verdienen voor mensen die al gestorven waren: zij moesten dan minder lang in het vagevuur verblijven.
Broederschap
Zo een belangrijke relikwie bracht uiteraard meer op gang. Met stip genoteerd staat hier de oprichting van het Broederschap van het H. Kruis in 1761. Dat werd plechtig genoteerd. in het ‘Broederschapsregister’: “Het Broederschap van het H. Cruys, onder den titel vande bittere passie ons”â„¢ Heeren Jesu Christii, opgerecht inde parochiale kercke van S. Gooricx Oudenhove den 3. Dag van Mey 1761, onder de bestieringe vanden Eerweerdigen Heer, myn Heer Joannes Franciscus van Grasdorff, Pastor der selve Prochie. Welck Broederschap is geapprobeert van syn Heyligheyt Clemens XIII, ende met verscheyde aflaeten vereert.” In dat boek staan de namen van alle proosten en gildebroeders ingeschreven tot 1919.
Uiteraard werden ook de statuten in sierlijk handschrift in het boek neergepend. Het zou ons te ver leiden om die hier op te nemen, maar we onthouden alvast de basisregels. Wie wilde toetreden, moest aanvaard worden door de meerderheid van de gildebroeders. Hij of zij ““ ook vrouwen konden lid worden ““ moesten hun handteken zetten in het gildeboek. Hiermee onderschreven ze de statuten. Ze moesten ook een “doodschuld” van minstens 2 gulden betalen, bestemd om na hun dood een zielemis te betalen. De acht gildebroeders die het dichts woonden bij een overleden metgezel, droegen zijn kist naar de kerk. De leden waren verplicht elke 3de zondag van de maand “â„¢s morgens de mis bij te wonen en ’s namiddags het lof én ze moesten dan telkens ten offer gaan.
Wie de statuten niet naleefde, betaald een boete. Die boeten vormden, samen met het lidgeld en de omhalingen met de schaal de inkomsten van de broederschap. En die waren niet min, want in 1897 gaven ze “ingezien den bloeienden toestand der kas” een gift van 200 frank als bijdrage voor het hergieten van de grote klok.
Broederschapslijst
In de kerk hangt een broederschapslijst, een eiken houten bord voor de leden van de Broederschap van het H. Kruis. Het dateert uit de 18de eeuw. Het werd in 1980 teruggevonden en drie jaar later hersteld door Jozef De Neef uit Lede. Een deel stond achter het altaar, het andere in de klokkenkamer.
Het gold als een eer om in de Gilde van het H. Kruis te worden opgenomen en elk gezin met enig aanzien was erin vertegenwoordigd. In 1820 waren er 44 leden, tijdens de armoedejaren van 1840 waren er dat nog maar 22, maar op het toppunt van de devotie, in 1910, telde de broederschap liefst 72 leden: 21 op de dorpsplaats, 5 op de Slijpstraat, 9 op den Dries, 3 op de Roter, 4 op de Wolvenhoek, 5 op Traveins en liefst 25 op Ten Bosse. Een klein aantal van de leden betaald niet de volle pot, maar ‘verminderd lidgeld’.
34 kilo varkensvlees
De devote leden vierden uiteraard bij tijd en wijle de teugels. Na een begrafenis, bij de jaarlijkse verkiezing van de gildedeken en op kermismaandag (na de Zielmis) werd menig glas gedronken. In 1905, dus rijkelijk laat na de oprichting van de Broederschap beslisten de leden unaniem om een jaarlijks diner te organiseren, kwestie van de vriendschapsbanden nog sterker aan te halen. De Broederschap betaalde letterlijk het gelag en zo kennen we de onkostennota van het feestje in
1910 toen 62 mannen en vrouwen de voetjes onder tafel staken in het café van een gildebroeder. Ze aten 34 kilo varkensvlees en 38 kilo patatten. Ook brood kwam op tafel, smakelijk bereid met boter, peper, zout en mosterd en uiteraard werd alles goed doorgespoeld.
Processie
De twee jaarlijkse processie waren hoogdagen voor de vereerders van het H. Kruis. Die vonden plaats op de feestdag van de Kruisvinding (3 mei) en op die van de Kruisverheffing (14 september). In de processie werden het reliekkruis en het confrérievaandel meegedragen.
Kruiswater
Op de feestdagen van de Kruisvinding en van de Kruisverheffing, dus dag van de processie, wijdde de pastoor het ‘Kruiswater’. Dat was niet alleen erg gegeerd door de parochianen, maar tot ver daarbuiten. Allemaal haalden ze hun ‘Kruiswater’ op aan de kerk waar het in twee “houten emmers met ijzeren banden gebonden” werd ter beschikking gesteld. De kuipen waren trouwens bekostigd door de Confrérie.
Het ‘Kruiswater’ werd, net als wijwater, als een krachtig middel beschouwd en gebruikt voor de zegening van huizen en velden, van mens en dier.
Het was in Sint-Goriks zó gegeerd dat de deken bij zijn jaarlijks bezoek aan de parochie, in zijn visitatieverslag noteerde dat de bevolking de voorkeur gaf aan het Kruiswater, boven het gewoon wijwater.
De devotie en het gebruik kwijnden in de jaren 1960 weg en vandaag herinnert alleen nog het Broederschapsbord in de kerk én de straatnaam Kruiswaterplein aan een gebruik dat tweehonderd jaar lang het leven in Sint-Goriks kleur gaf.
Bronnen
Frans Watté ©, Strijpen en Sint-Goriks-Oudenhove, Zottegem, 1990. https://nl.wikipedia.org/wiki/Relikwie%C3%ABn_van_het_Heilig_Kruis.
Geert Van Bockstaele, De Sint-Gaugericus (Gorik) kerk te Sint-Goriks-Oudenhove, Zottegem, 2002. Brochure uitgegeven door de stad Zottegem naar aanleiding van de Open Monumentendag 2002.
Christina Vandenbussche-Van Den Kerkhove, Fotorepertorium van het meubilair van de Belgische bedehuizen. Provincie Oost-Vlaanderen. Kanton Zottegem, Brussel, 1976.
Met dank aan Pierre Persoons, voorzitter kerkfabriek.