Op 1 september van vorig jaar werd omstreeks 9u30 in de Stationsstraat in Zottegem een vrouw geverbaliseerd omdat zij er zonder mondmasker op weg was. Naar aanleiding daarvan besliste de sanctionerende ambtenaar van de provincie op zijn beurt op 19 februari van dit jaar om de vrouw een gasboete op te leggen en begin maart werden zowel de stad Zottegem als de betrokkene hiervan op de hoogte gebracht. Daarbij werd aan de vrouw ook meegedeeld dat zij tegen die beslissing in beroep kon gaan bij de burgerlijke kamer van de politierechtbank binnen de termijn van één maand vanaf de kennisgeving van de beslissing.
Omdat zij dit niet deed, werd door de financiële dienst van de stad een factuur voor inning van de gasboete opgemaakt. Hierop reageerde de vrouw wel: zij liet weten dat zij de gasboete betwistte en voegde er een doktersattest aan toe, opgemaakt na ontvangst van de factuur, waarin de geneesheer noteerde dat “hij de vrouw aanraadde om haar masker te laten zakken
buiten of op plaatsen met weinig mensen in haar omgeving”. Omdat de beroepsprocedure inzake gasboetes alleen kan via de politierechtbank (zoals hierboven al aangehaald en waarvoor de voorziene termijn dus verstreken was), verklaarde het stadsbestuur zich echter onbevoegd om over het ingediende bezwaar te oordelen en heeft het college van burgemeester en schepenen de betwisting bijgevolg onontvankelijk bevonden.