Geraardsbergen. Albert Schrever is een taalvirtuoos en is de bedenker van de 3 M’s: de fameuze Muur, het oudste Manneken Pis en de overheerlijke mattentaarten. De Geraardsbergenaar studeerde Germaans filologie aan de Katholieke Universiteit van Leuven en studeerde af met een scriptie over de middeleeuwse geschiedenis van de Geraardsbergse persoonsnaam. Aanvankelijk startte hij zijn carrière in het onderwijs, maar na verloop van tijd concentreerde hij zich op de handelszaak in de Grotestraat. Met zijn publicaties over het Giesbaargs dialect trok hij de aandacht van Piet Paardekoper, een bekend Nederlands taalkundige. Hij ontdekte ook dat dat de Vlaamse missionaris Pieter van Gent uit Idegem afkomstig was. Redenen zat om met Albert Schrever in gesprek te gaan.
Albert Schrever is een Geraardsbergenaar in hart en nieren. Hij werd op 6 oktober 1945 geboren als jongste van vijf kinderen. ‘Mijn vader – Jules Schrever – was drukker en mijn moeder was Julia Gelant. Mijn ouders hadden hun wortels in Geraardsbergen. Van hen heb ik mijn passie voor taal geërfd. Mijn vader was de zoon van een kleine boer uit Schillebeek en heeft het geluk gehad om nog twee jaar klassieke humaniora in het Catharinacollege te studeren. Hij had een bewonderenswaardige kennis van talen. Had mijn vader de kans gekregen om verder te studeren, was hij vast en zeker een groot taalgeleerde geworden. Hij heeft mij niet enkel de liefde voor de taal bijgebracht, maar ook zin om de taal te bestuderen.’
Hoe zag jouw jeugd eruit?
‘Mijn vader was drukker. De eerste drukkers waren cultuurdragers. Zij hebben de kennis op papier gezet. Denk maar aan Christoffel Plantijn. Mijn moeder runde de handelszaak. We kwamen al vroeg in de winkel en werden op vroege leeftijd toch wel wat commercieel gevormd. Telkens als vader een proefdruk van een opdracht had gemaakt deed hij een beroep op ons moeder of op een van zijn vijf kinderen om de niet-gecorrigeerde drukproef te lezen en van alle zet- of taalfouten te ontdoen.
Ik liep school in het Sint-Catharinacollege, van de eerste klas in het basisonderwijs tot de retorica. Ik was een goede leerling omdat ik over heel wat weet- en leergierigheid beschikte. Het college heb ik magna cum laude voltooid. Mijn ouders hebben me aangemoedigd om Germaanse filologie aan de Katholieke Universiteit van Leuven te studeren. Deze studierichting bestaat nu niet meer. Leuven was toen het epicentrum van de filologie. Professor Roelandts gaf ons Oud-Fries, Gotisch en historische en vergelijkende taalkunde. Ik ben ‘een grammarein’, iemand die van de grammatica houdt. Romans lees ik niet, maar ik kan met plezier in de Latijnse spraakkunst verdiepen. Mijn Geerebaert (= Latijnse Spraakkunst) ligt hier ook nu nog steeds binnen handbereik’
De Duitse taal
Heb je van het studentenleven kunnen proeven?
‘Tijdens mijn hele studententijd heb ik in totaal maximum vier bakken bier leeggedronken. Ik was niet echt begaafd maar ik studeerde bijzonder graag en hard. De examenperiode was voor mij bijzonder zwaar, maar mijn ouders hebben me altijd buitengewoon hard gesteund.’
Hoe ging het dan verder na jouw studies?
‘Ik zat nog in Leuven toen de principaal – e.h. Flor Adriaans – me belde met de boodschap dat hij een volledig lessenrooster voor mij had. Ik heb dit aanbod heel beleefd moeten afwijzen want ik zat in mijn laatste jaar en was mijn thesis aan het afwerken. Maar de principaal had ook nog een halftijdse betrekking voor mij en daar ben ik wel op ingegaan. Tijdens dat jaar – het was 1969 – heb ik mijn licentiaatsdiploma behaald met grote onderscheiding. Daarna heb ik zeven jaar aan de hogere klassen van het Technisch Instituut Sint-Jozef Engels en Duits gegeven. Duits is een logische, eenvoudige en gemakkelijke taal voor wie Latijn heeft gestudeerd. Ik heb toen de Duitse grammatica op één blad geresumeerd. De Duitse taal heeft me steeds bijzonder gefascineerd. Ik dacht in het Duits. De taal van Schiller en Goethe vind ik wondermooi. Het is een taal met structuur, logica en geschiedenis. Telkens als hij nadien nog een germanist nodig had, heeft de principaal me een voltijdse baan in de hogere humaniora aangeboden.’
Er was ook nog de winkel in de Grotestraat. Hoe liep dit verder?
‘Ik heb een tijd lesgegeven èn in onze winkel gewerkt in de Grotestraat, maar na zeven jaar hield ik het leraarschap voor bekeken en ben ik voltijds in de zaak gestapt. Ik heb heel graag in de winkel gewerkt. Intussen trouwde ik met Marie-Jeanne Merckx uit de Gentsestraat. We hebben twee kinderen. Onze zoon Erik heeft na zijn klassieke humaniora vier jaar in Gent gestudeerd, waar hij het Hoger Instituut voor Bedrijfsopleiding heeft gevolgd. Onze dochter Helga is kleuteronderwijzeres geworden.
Pieter van Gent
De handelszaak in de Grotestraat heeft jou de kans gegeven om heel veel met taal bezig te zijn.
‘Ik heb heel veel over taal gelezen en gestudeerd. Mijn voorliefde ging uit naar de etymologie. Mijn eerste etymologisch woordenboek heb ik in 1962 gekocht. Ik was toen 17 jaar. Het ontstaan, de geschiedenis en de betekenis van woorden hebben me steeds bijzonder geboeid. Dat vertaalt zich in een rijke bibliotheek met een massa naslagwerken over Taal.’
Je hebt ook tal van publicaties op jouw naam staan.
‘Van 1977 tot 1993 was ik regiomedewerker voor Het Nieuwsblad, editie Dender. Ik was ook correspondent voor De Standaard en voor de BRT. Tussendoor ben ik ook correspondent geweest voor BRT 2 Oost-Vlaanderen. Ik heb dat heel graag gedaan en heb ook heel wat artikels geschreven. Ik heb weinig sensationele dingen geschreven maar publiceerde veel over historische en culturele onderwerpen. Later werd ik gevraagd om voor De Beiaard te schrijven. Daarvoor heb ik talloze artikels geschreven. In 2008 ben ik ook tot dorpsdichter van Galmaarden verkozen.’
Pieter van Gent staat in De Canon van Vlaanderen. Je hebt daar ook onderzoek naar gedaan. Niet?
‘Ik heb ook het bewijs geleverd dat de Vlaamse missionaris Pieter van Gent (°1480) niet werd geboren in Aaigem maar dat hij afkomstig was uit de Geraardsbergse deelgemeente Idegem. Dit bewijs leverde ik dankzij mijn kennis van de fonetica die me toeliet aan te tonen dat de localisering van de geboorteplaats “in provincia budarda in civitate yguen” dient te worden vertaald als “in de baronie Boelare in de gemeente Idegem”. Prof. dr. John Everaert (RUGent) was de eerste die akkoord ging met mijn visie en die ook overnam in menige publicatie. Op de kerkmuur van Idegem heeft het plaatselijke Davidsfonds een imposante gedenkplaats laten aanbrengen ter nagedachtenis aan de missionaris Pieter van Idegem.’
Je hebt toch ook enkele boeken op jouw naam staan, niet?
‘Onder de auspiciën van de cultuurraad van Geraardsbergen en in samenwerking met kunsthistoricus Marc Van Gysegem gaf ik in oktober 2000 een gecommentarieerd kunstboek uit over notaris Désiré De Clercq, de vader van de kunstfotografie in Geraardsbergen. Vier jaar later rolde Geraardsbergen, zijn taalgebruik, zijn taaleigen van de persen. In 2000 verscheen ook nog Neogotisch Geraardsbergen. Dit boek schreef ik samen met kunsthistorica Martine Pieteraerens en het werd door de provincie Oost-Vlaanderen uitgegeven.’
Piet Paardekoper
Jouw publicaties bleven niet onopgemerkt.
‘Op een bepaalde dag kreeg ik een telefoontje van professor Piet Paardekoper, een bekend Nederlands taalkundige. Ik heb een hele correspondentie gevoerd met hem over o.a. de enclitica. Een encliticon is een klein woordje dat tussenin wordt uitgesproken. ‘A is gruuëter as da ’n zou pààzen.’ Of ‘A is gruuëter as da wè zou pààzen.’ Een heel boeiend fenomeen. Hij was erg geboeid door dialecten. Er was een tijd dat professor Paardekoper me iedere woensdag om 15.00 uur belde. Hij probeerde met mij dan ook het dialect van Geraardsbergen te spreken met de enclitica.
We spreken nog steeds het Giezbaargs dialect, maar dat is een restant van het Middelnederlands, het Nederlands van het jaar 1000 tot het jaar 1500. Links van de Dender verschilt het dialect van dat van rechts van de Dender. Dat heeft alles te maken met de historische dialectgeografie.’
Welke opmerkelijke Geraardsbergse figuren verdienen volgens jou jouw aandacht?
‘Ik heb groot respect voor Gustaaf Van den Berghe zaliger uit de Nieuwstraat. Hij schreef over de beeldhouwer Gabriël Grupello. Maar ook de jozefiet pater Marcel zaliger schreef heel erudiet. Ze waren ongeschoolde historici die serieuze bijdragen hebben nagelaten. Maar ook Frans Rens – die van 1805 tot 1874 leefde – heeft een grote bijdrage tot het behoud en de studie van het Nederlands geleverd. Hij wordt vaak ‘vadertje Rens’ genoemd en behoorde tot de literaire struik van de notoire Geraardsbergse familie Rens. Hij verhuisde naar Gent waar hij in contact kwam met enkele grote figuren uit de Vlaamse Beweging.
Frans Rens kende het Giesbaargs dialect door en door. Zo vertaalde hij De Parabel van de Verloren Zoon in het Geraardsbergse dialect, een project dat op initiatief van Jan-Frans Willems in tal van Vlaamse steden werd gerealiseerd. Zeer opvallend in de Geraardsbergse versie is de gemouilleerde ‘-sj’ in woordjes als ‘tusj’. Hij was ook uitgever van het “Nederduytsch Letterkundig Jaerboekje” waarin de latere Vlaamse voormannen hun eerste teksten zagen verschijnen. ‘Tusj’ is een “gemouilleerd” bijwoord van tijd, afkomstig van het bijwoord “toen”.
Frans Rens
Het klankspel in de dialecten is toch wel heel boeiend.
‘Dialecten bestaan eigenlijk niet. Het zijn idiolecten. Mijn Giesbaargs is niet hetzelfde als dat van jou. Maar dat neemt niet weg dat er heel mooie en waardevolle woorden zijn. Zo is er ‘een kassantjen’, wat de boordsteen (<Latijn cassina = Nedl. raamkozijn) van een voetpad is. Wat ook zo opmerkelijk is, is de voortonige ‘a’ waarbij de ‘o’ en de ‘a’ van plaats verwisselen. Zo spreken we in het Giesbaargs van saldoeët in plaats van soldaat. Zo spreken we ook van een arlùzje (= horloge). Dat klankenspel is fantastisch.’
Dreigen dialecten niet stilaan te verdwijnen?
‘Ik ben opgegroeid in de periode van de ABN-actie, het algemeen beschaafd Nederlands. Nadien is die B weggevallen. Ik vind het wel goed dat wij in die periode de ABN-actie gekend hebben, want onze dialecten zijn een allegaartje. We mogen dankbaar zijn dat er taalvirtuozen zoals Hendrik Conscience, Guido Gezelle en Frans Rens waren die onze taal hebben gered.’
Na een rijk gestoffeerde carrière als schrijver viel je ook in de prijzen.
‘De geschiedkundige kring Gerardimontium kende mij in 2011 zijn jaarlijkse Eremerk Graaf Boudewijn toe. De onderscheiding wordt aan personen of verenigingen gegeven die zich bijzonder verdienstelijk hebben gemaakt bij het verspreiden van de kennis van het lokale verleden of het behoud van het cultuurhistorisch erfgoed. Ik was heel erg blij voor en trots op deze erkenning, want ik heb veel bewondering en waardering voor Gerardimontium.’
Hartelijk dank voor dit interview.
Julien Borremans