Het is woensdagmorgen 15 februari 2017, 10u 30 en 7 ° Celsius. Ik keek zojuist naar onze thermometer, omdat er op onze grasmat een pikzwarte mannetjesmerel liep. Ik had deze vogel al bij het klaren van de dag, voor de eerste keer dit jaar, horen zingen. Zo heel even maar en niet zo overtuigend zoals hij in de komende weken zal zingen, concludeerde ik.
x
Terwijl ik vanuit het raam de merel op onze grasmat observeerde, keek hij met zijn geelomrande oog, vanaf het midden van het gazon, naar het raam. Om zijn instinctieve motiveringen kracht bij te zetten, strekte hij zijn kop naar het gras, luisterde met scheve kop en pulkte dan in een schicht, ik veronderstel een pier die ook te vroeg naar het oppervlak was geklommen, uit het gulle groene wintergras.
De rekken met klimrozen, de struiken rode kornoelje, de taxus- en ligusterhagen voor en achter de huizen waar onze buurt mee afgezet is zijn de merel zijn territorium geworden. De tuinhuisjes en andere achtergebouwen zijn toevluchtsoorden. Maar zijn werkterrein, zijn strijdveld en zijn liefdesprieel zijn het gazon. Want onze merel is een tuinmerel, een gazonmerel. Hij leeft van de grasmat met haar slakken, pieren en allerlei larven. Hij is de merel van de éénentwintigste eeuw, die het bos en de met houtkanten omzoomde meersen voorgoed vaarwel gezegd heeft. Hij is gaan houden van parken en tuinen. Een emigrant naar een nieuwe wereld. De aloude merel, de bosmerel die in de jaren vijftig van vorige eeuw nog ritselend en schuw op de bosbodem leefde, is wel gebleven waar hij is, maar daarvan is niet veel meer resterend in onze bossen.
De emigratie van die moderne merels heeft zich al zo een vijftig a zestig jaar geleden ingezet en werd nog eens gestimuleerd door de ontginning van ‘braakliggende gronden of woestenijen’ tot heil van diegenen die wilden bouwen. In de late jaren vijftig en de vroege jaren zestig van vorige eeuw is men de gemeenten en steden gaan herindelen. We kregen, waar vroeger de boeren een gemeenschappelijke weide van de gemeente deelden, grote bouwwijken en industrieterreinen. De driesen, de opstallen en de kouters werden bebouwd met huizen, villa’s, bungalows en industri ële loodsen die tevens door de eigenaars bewoond werden. Deze woongebieden werden omringd met groenbeplanting en met tuinen met allerlei sierbomen en kruipplanten. Om de sprookjestuin volledig te maken werden er ook siervijvers en watervallen in voorzien. Opeens waren de eigenaars van deze sprookjestuinen verwonderd van hoe veel lijsters en merels er in hun lusthof huisden. Niemand hield in de jaren zeventig van vorige eeuw nog een zanglijster of een merel in een kooi. Voordien zat dat wel anders!
Om zijn territorium te verdedigen zingt meneer Merel bovenop de nok van het dak en luider dan de muziek van mijn radio.
Ik herinner mij hoe in de winters van de jaren vijftig en zestig in elke tuin vogels werden gevangen. Men stelde een afgehaakt tuinhek of met een assenzeef op, dat schuin van op de grond naar omhoog stond en gesteund werd door een stok waaraan een lang touw was bevestigd. Onder het hek, of de zeef, werden rotte appels, zaad en brood gelegd om de vogels te lokken. Wanneer een lijster of een merel dan goed aan het eten was werd er aan het touw getrokken zodat het traliewerk op de grond dichtklapte en de vogel eronder gevangen zat.
In elk dorp was er wel een winkel waar men vogelvoer verkocht, voor lijsters en merels was dat pat é van het merk Vam of Sluis. Voor vinkachtige vogels zoals vinken, kneus, sijsjes, putters enzovoorts waren er zaadmengelingen te koop. Volières en mooi getimmerde vogelkooien waren schering en inslag. Bijna in elke tuin zong er, in de lente, een zanglijster of een merel vanuit zijn gouden kooi om zijn rivalen, die in vrijheid vertoefden, te overtreffen.
Vandaag horen we onze merel vanaf de nok van het dak of ergens van op een hoge tak van de tuinhaag. Soms komt onze moderne merel wel nabij het terras, waar onze radio speelt, tegen de radio op zingen. Bijna voor onze voeten neemt hij een deugddoend bad in onze tuinvijver.
De bladerige bosbodem met allerlei insecten hebben merels geruild voor de groene grasmat.
Onze ‘ éénentwintigste eeuw merel’ heeft ontdekt dat hij in een mensentuin makkelijker vier, soms wel vijf nesten met jongen groot kan brengen. Er is altijd voer genoeg en aan water geen nood. Al heel vroeg, al vanaf half februari beginnen merels te paren en nesten te bouwen. Midden maart is het broeden meestal bezig. Dit compenseert heel rijkelijk de verliezen die worden geleden door roof van katten en botsingen met auto’s of overreden worden.
Het is voor meneer merel alleen een zaak om een eenmaal veroverd plaatsje vast te blijven houden. Er moet daarom gezongen worden dat de stukken er vanaf vliegen. En in de winter kun je maar beter blijven waar je bent. Wegtrekken is niet verstanding en hoeft ook niet. Het is daarom dat die heer in het roetzwarte pak onze tuin bezet. Zijn vrouw en kroost zijn naar Frankrijk vertrokken, naar Normandi ë en Bretagne. En als u toch merelwijfjes ziet, de bruine merels, dan zijn dat wintergasten uit het noord – oosten en uit Scandinavi ë. Zij zijn hier in november aangekomen.
Ze horen bij de winter: de donkere vogels in de witte sneeuw. Soms kleumend, in de bolle veren, traag, op één poot. Vlakbij en helemaal niet bang voor wie dan ook. Onder het winterse vogelvolk, de roodborstjes, winterkoninkjes, de mezen en de vinken zijn zij de heertjes. Soms wat aangeslagen door gure tegenslag, soms al in het begin van januari heel monter. Maar eind januari komen de bezitterige maniertjes vast terug: rechtop staan bovenop de taxushaag waarover hij een eind verderloopt met de staart als een wapenschild omhoog en de vleugels gezakt in een ‘kom-maar-op-houding’. De gele snavel wijst hooghartig naar de klimmende zon, en dan ineens is er een liedje. Dit jaar, heel eventjes maar, op 15 februari. Zelfs al was maart tot nu toe nat en guur, meneer merel zingt, soms door een intense regen- sneeuwvlaag heen. En dat doet die hij intussen alle dagen meer … Gisteren 6 maart 2017 zelfs heel hevig. En terwijl is er onze buurt nog ander gezang te horen. Ook de heggenmus, de winterkoning en sinds enige dagen ook een zanglijster en een vink.
Karel De Pelsemaeker
PS: in een po ëtische bui schreef ik ooit dit gedicht:
Rondom het nest
Snel flitst de tijd hier voorbij
in een wereld waarin gezangen
door territoriumdrift steeds
beantwoord worden met
bijna hetzelfde lied.
Een drukte waarin de dagen
in alertheid worden beleefd:
altijd opletten voor de indringer
die driftig door paringsdrang
de woonplaats tracht te omsingelen.
Rap geharrewar van tak naar
een andere boom, de grasmat
is de eetplaats van de merel
en de lijster, de mezen hangen
als lantaarntjes aan de heesters.
en ik observeer het enthousiast
vanuit ons vensterraam
zoals een driftige alerte vogel
die zijn nest bewaakt.
Karel De Pelsemaeker
Ook dat Paul McCartney zal ooit een merel in zijn omgeving hebben gehad en interpreteerde dit. Tipt u deze link eens aan? https://www.youtube.com/watch?v=kRgtyUEhLgA
Blackbird
Blackbird singing in the dead of night
Take these broken wings and learn to fly
All your life
You were only waiting for this moment to arise.
Blackbird fly
Blackbird fly
Into the light of the dark black night