Boeren en hun verstand, het staat voor wijsheid. Maar de boer verbrandde zich aan de giftige plant. Hulp kon niet meer baten.
Blijf er af, gij dom wijf! Zo sprak Adam. En zij belastte als eerste het mensdom met de erfzonde na een flinke hap uit de appel.
De duivelse slang kronkelde van plezier en bedacht een plan om ook de boer bij zijn lurven te vatten.
Sjarel stapte door het veld en zag een maagdelijk wit blommeke. “Ach, zo schoon,… ik pluk dat voor mijn wijveke!”
Dommekloot wist niet dat de slang deze plant, de berenklauw, had voorzien van een netelig gif. Boerke plukte en zag dat het stom was!
Zoals Guido Gezelle het schreef: “O Wilde en onvervalste pracht der blommen, langs den watergracht!” Zo plukte het boerke de nijdigste der blommen en brandde de kleur des duivels, moest dringend pissen en pekzwart geblakerd was zijn vel.
Ach, had ik toch maar naar de Beiaard geluisterd want daarin stond vorige zomer al te lezen hoe dangereus de wilde schoonheid is.
Zijn lief staarde naar de duivelse huid. “Gij dommekloot, ik heb het nog gezegd. Blijf met je pollen van die verboden blomme.”
“Ja, maar liefste! Ik geloof in de gelijkheid van man en vrouw en plukte daarom voor jou deze verdorven pracht.”
“Gij lomp kieken”, zei de vrouw. Beziet uw velleke zwart als zoet. Bedenk wat gij mij aan doet. Hoe kan ik nog met u over ’t straat?
En zo dompelde de man zich in diepe rouw, prevelde de akte van berouw. Ge zult niet dwaas zijn en blijf met je pollen van deze duivelse klauw.