31 aug 2018 – Zottegem – Exact 100 jaar geleden werd Richard De Winter op het Stationsplein in Zottegem doodgeschoten. Haastige passanten lopen er achteloos aan voorbij, maar in het Zottegemse station getuigen twee gedenkplaten van de tragiek van de beide Wereldoorlogen. Het meest recente werd in 1947 aangebracht als hommage aan onderstationchef Albert Sonck die begin juli 1944 werd aangehouden en omkwam in het concentratiekamp van Dora op 24 februari 1945. Het oudste herinnert aan de moord op Richard De Winter, een drama uit de Groote Oorlog.
Al vrij snel na de bezetting schakelden de Duitsers Belgische arbeiders in om voor hen te werken, zowel in de frontstreek als in Duitsland. Men trachtte vrijwilligers te lokken met aantrekkelijke arbeidsvoorwaarden, maar men ging, naarmate de oorlog vorderde, steeds meer mannen opeisen. Afgaande op een telling bewaard in het Zottegems stadsarchief, werden er tijden de Eerste Wereldoorlog liefst 246 mannen (en een enkele vrouw) door de Duitsers opge ëist of verplicht tewerkgesteld. Een ervan was Richard De Winter. Richard Frans De Winter werd geboren te Elene op 7 december 1882. Hij woonde met zijn vrouw Elisa-Helena De Meyer en zijn twee kinderen in Zottegem. Op 31 augustus 1918 werd hij op het Stationsplein neergeschoten. Hij overleed ’s anderendaags, in de vroeger ochtenduren, in het “burgerlijk hospitaal”, 35 jaar oud. In een circulaire verspreid door het ‘Nationaal Syndikaat van IJ.P.T.T. en Z. van Belgi ë, Afdeeling Sottegem’ lezen we dat Richard, “hulplijnlegger bij het beheer der Telegraffen, door een kogel is neergeveld wanneer hij vluchten wilde voor aan opeisching te ontsnappen, zulks rechtover de Statie onzer gemeente waar hij neerviel in de armen zijnen vrouw”.
Op basis van gesprekken met ooggetuigen, reconstrueerde Gilbert Poriau in zijn dagboek (“Zottegem in de oorlog 1914-1918”) de gebeurtenissen. “Zoals zovele andere werd Richard De Winter door de bezetter opge ëist om in de gevreesde arbeidskampen van de Duitsers te gaan werken. Hij had enkele weken verlof gekregen alvorens een nieuwe werkperiode te beginnen. Zijn gezin, een jonge moeder met een zoontje van 7 en een dochtertje van 8 jaar, te moeten achterlaten, viel hem uitermate zwaar. Aangespoord door zijn vrouw, was het ook de reden waarom hij zich niet meer aanbood om te vertrekken, zodat hij onderdook. Dit duurde reeds enkele maanden, toen op 26 augustus 1918 een bericht vanwege de Duitse overheid werd afgegeven meldend dat hij, Richard De Winter, zou worden vrijgesteld van verplichte arbeid. Om dit bewijs te bekomen, moest hij zich samen met anderen naar de Duitse Kommandatur begeven om het te gaan afhalen.
Het “samen met anderen” was een list van de Duitsers, want in plaats van vrij te zijn, was hij de enige die werd vastgehouden en opgesloten in de gendarmerie.
Een paar dagen nadien, op 31 augustus 1918, was de dag aangebroken dat hij moest vertrekken, en het zou wel naar een strafkamp kunnen zijn. Hij werd eerst geleid naar de Duitse wachtpost De Witte Poort waar nog enkele paperassen moesten in orde gesteld worden. Echtgenote en kinderen waren aanwezig om afscheid te nemen. Eerst mochten zij hem niet naar het station vergezellen. De Duitsers hadden er een reden voor, het zou kunnen de gemoederen opjagen. Zij wilden dat het vertrek onopvallend zou gebeuren. Aan het oude station bevond zich een tweede hekken om speciale goederen door te laten. Langs deze minder opvallende en kortere weg zou Richard de trein moeten bereiken. Bewaakt door een spoorwachter en dan toch vergezeld door vrouw en kinderen was de groep naar het tweede hekken opgestapt. Daar gekomen omhelsde Richard zijn echtgenote en kinderen om afscheid te nemen. Toen zal de alteratie ten top zijn gestegen. Gebruik makend van het ogenblik waarop de wachter het hekken opendeed, sprong Richard weg, dwars over het stationsplein hollend. Hij zocht een ogenblik beschutting achter het elektrisch kabien dat midden op het plein stond en vluchtte verder.