Lang voordat we onze thermometers in de gele zak stopten wegens ontoereikend en lang voordat de ijsberen over de gloeiend hete ijskap aan onze achterdeur kwamen vertellen dat ze dorst hadden, in het jaar 2018 moet dat geweest zijn, zochten we ook al koelte. We dachten toen nog dat 25 ° de temperatuur was van het vagevuur.
Sinds 2018 zuchten we pas als het kwik zich aan het magische getal 40 waagt. De liefde voor ons huisdier is sindsdien overgeslagen op een platonische relatie met onze ventilator. We knuffelen hem, sluiten hem in onze armen en in ons hart terwijl onze poedel als een winterse tochthond op de koude tegels ligt te hijgen. We beseffen wel dat onze relatie nooit echt wat kan worden tenzij koele hartstocht.
Dat was vroeger gans anders. We waren jong en onze enige bezorgdheid was geen zorgen te hebben. Een kinderwens was nog voor veel later. Wel waren er een paar, nichtjes en een buurmeisje, die nog wat pril waren om ze in een chiro-uniformpje te schudden en die wij dan maar entertainden, lees stapelgek maakten. We zaten toen met kinderen opvoeden in dezelfde fase als de grootouders : wÃj zullen ze ouderwets verwennen en zÃj, de ouders, moeten hen dan maar op een trendy, coole manier binnen de lijntjes leren kleuren.
Was het weer niet geschikt voor wandelingen of sneeuwgevechten dan bleven we waar het warm was en leerden hun liedjes. Om de cultuurschok met de ouders ’s avonds niet al te groot te maken, niet oorverdovend, zorgden we dat ze thuis voor het slapengaan tijdens een vrij podium bovenop het bed scoorden met een opus uit het dierenrijk “’k Zag twee beren”. Wijzelf gebruikten daarbij de pureestamper als microfoon. Na een eerste en succesvol optreden op het bed, hoorden we later van de mama dat dochterlief de buurt bijeenbrulde omdat ze moest zingen zonder pureestamper. Voor het fijnere heupwiegend werk legden we contacten met Vader Abraham en zijn Kleine caf é aan de haven. Voor Ingrid uit nr. 77 moet de uitspraak van de zanger toch niet zo puik zijn geweest want ze zong telkens : Daar zijn de mensen gelijk op teevee.
Toen we klaar waren voor het zwaardere werk, kwam Jan Klaassen maar daarvoor mocht de regen en de kou wel wat langer aanhouden dan één dag. Tot de tijd rijp was voor het stoutere werk en enkel geschikt voor Ingrid uit nr.77 die het dialect al aardig onder de knie had :
Amerika is een schoon land maar ’t is verre
Een bakske met vier wielkes aan is een kerre
Een meiske met een kort rokske aan ziede van verre.
En als ze heur dan ne keer bukt, ziede heur sterre.
Dat allerlaatste had voor het kind warempel alles te maken met Kerst en het stalletje.
Er waren in die tijd echter ook zomers en soms namen we een van hen mee naar zee, voor één dag maar want dat was op zich al een overladen programma. En weer was het Ingrid uit nr.77 die een schoolvoorbeeld werd van favoritisme. Ze praatte vroeg en vlot en we verveelden ons geen minuut met haar, zij evenmin met ons, met mijn zus en mij. We hadden de auto afgesloten en als echte nomaden klauterden we met windscherm en picknickmand en badhanddoeken en speelgoed de duinen op met maar één vraag die we het kind herhaalden : Waar is die zee nu toch ? want het zou een aangename kennismaking worden met die veelbesproken zee en al dat water. De zon stak, de temperatuur klom en wij klommen moeizaam mee in het warme zand. Toen we eindelijk bovenaan de duin waren geraakt en het kind, Ingridje uit nr.77, voor de allereerste keer de zee zag, riep ze : Godverdomme, zoveel water ! We keken even rond of er nooit anderen met kindjes in bruikleen waren bovengeraakt op de duinrug. We wisten het zeker, niet van ons had ze dergelijke woordenschat gehoord. Dat stond vast, het moest van haar pepe komen die altijd legerofficier was geweest en gediend had onder Leopold II, iemand die God ook wel eens verdoemde.
We zochten een geschikt plekje om ons dagkampement in te richten. Mijn zus installeerde alles naast een grote struik brem, voor de schaduw en als houvast. Als je over geen echte graafcapaciteiten beschikt om als volwaardige strandjutter, een Siel, naar een halfvol plakkerig flesje fruitsap te gaan delven of naar het natte washandje of een plastic felroze zonnebril made in Zeeman, spiets je best alles stevig in het struikgewas. Terwijl bevrijdde ik het kind van haar te warme uitgaanstenue tot ze er tijdelijk bijstond als een gestroopt konijntje, stedelijk blank. Zelfs de peperdure Porsche van Tom Boonen kon niet rekenen op dergelijke smeerbeurt. Elk voegje, elk plooitje, elk vouwtje werd geolied. Ze glom als een beignet die Abel juist uit zijn grote friteuse had opgevist en dadelijk met poedersuiker ging bestrooien. Maar onze strooibus hadden we helaas thuisgelaten.
Het kind kirde van genoegen. Ze bekeek zichzelf als blinkend mensje en nam vrede met de vouwen en plooien die glommen. Pas veel jaren later zou ze niet meer zo voldaan naar al dat plooiwerk kijken, die vleselijke origami.
Toen ik zag dat de Nivea-aandelen nog hoger konden door een likje zonnecrème achter haar oortjes, ontglipte ze me, glibberig als ze was en weg was ze, lopend als gek, de duin af richting zee.
Ingrid ! Ingrid ! gilde ik maar haar huisnummer 77 riep ik er toch niet bij. Ik had ook kunnen brullen : Ingrid, blijf staan godverdomme ! maar zoiets doe je niet als je geen pepe ex-officier hebt.
Een niet meer zo jonge man met blote bast liet vrouw en parasol in de steek en pakte haar op haar doortocht stevig in één haal beet zodat ik vermoedde dat hij een gepensioneerd belastingcontroleur moest zijn geweest. Als die pakken, hebben ze beet ! Ze schaterde voor al die aandacht en toen hij haar overhandigde, zei hij : Dedju, is me dat een rap ding. Het kind was stout geweest maar had toch een nieuw woord bijgeleerd.