Nog voor ik mijn eerste ochtend mocht meemaken stierven een groot deel van mijn grootouders. 3 van hen heb ik nooit gekend.
E én van hen stierf omdat hij werkte in de tegelindustrie, de “carrelage”. Niet micro-plastics maar micro-tegels werden hem fataal. Ze hadden krassen gelaten in zijn longen en zijn hart. Zijn geliefde stierf quasi samen met hem. De romanticus in mij gelooft nog steeds dat ze niet zonder elkaar zouden kunnen leven hebben. De realist weet dat een mensenlichaan slecht zoveel smart kan dragen.
Mijn andere opa was eenzelfde lot beschoren. Hij was mijnwerker. Stoflong. Een mooi eufemisme voor een pijnlijke en niet te winnen strijd tegen longkanker. Een toeval. Buiten het feit dat ze de vaders waren van mijn ouders hadden ze namelijk niets gemeen en hebben ze elkaar niet echt gekend.
Maar toeval bestaat niet, want ook mijn vader mocht de zwarte aasgier als zijn laatste levenspartner ontmoeten. Nog niet zo lang geleden trouwens. 14 jaar. Hij was 53. Hij was een roker. Johnsons en Michels en Gauloises. En wat zou het. Ik rook ook. En bij deze steek ik er één op.
Toen zij overleden kwam de eerste minister niet en ze kregen geen medaille. Ze hadden zichzelf niet opgeofferd voor het vaderland. Enkel voor hun familie en kinderen, hun geliefden. En voor hun naasten en daarvoor hoeft geen eerbetoon.
Ze kregen geen erehaag. Of toch. Een kleintje. De weinige over- en achtergeblevenen. Elk van hen worstelend met hun verdriet, naar buiten toe als eenheid, maar elk op zich in eenzaamheid. Verdriet deel je niet. Egoïsme en zelfpijniging. Elk zijn gelijk, verse herinneringen en eigen afscheid.
Vandaag zal ik een erehaag vormen. Alleen en bij deze. Een erehaag behoeft geen leger. E én oprecht hart volstaat. Het zal een erehaag zijn voor mijn grootouders en ouders. Voor éénieder die ooit iets betekende in iemands hart. En voor éénieder die een dierbare verloor. U kan dat ook. U kan dat elke dag en wanneer u dat zelf wil.
In memoriam.