Ik ben een laatbloeier. Ik ben pas rond mijn twintigste beginnen roken. Je zou me gerust een Ludo Dierckxsens kunnen noemen. Op je dertig profwielrenner worden en twee jaar later Belgisch kampioen. Ik heb echter gekozen voor een leven in de lommerte van het peloton. Surfend van ploeg naar ploeg, van Bastos over Lucky Strike naar Marlboro, om hopelijk daar mijn carrière uit te mogen fietsen.
Toen ik een jaar of zeven was gooide mijn vader de peuk van zijn Johnson zonder filter in de tuin. Inderdaad zonder filter. Ik betwijfel echter of hij toen al inzat met de 50 liter grondwater die hij eventueel zou kunnen vervuilen. Eerder met het nichterig imago dat aan een filtersigaret kleefde. Die dag heb ik me de eerste keer de longen uit het lijf gehoest. Een afkeer voor de “stinkstok” die me jaren bij zou blijven, maar net niet lang genoeg blijkbaar.
Voor alle duidelijkheid: het is niet mijn bedoeling roken te romantiseren. Natuurlijk veroorzaakt roken kanker. Een slecht aangesloten kolenkachel ook trouwens. Maar ooit mocht ik een juffrouw stevig vasthouden en de geur en smaak van haar kussen deden me denken aan de Marklin-treintjes uit mijn jeugd. Een coup de foudre van je welste die een paar jaar bleef nazinderen en een kus die nog steeds in mijn favoriete top 10 staat. Aller tijden! Dat ze prachtig blond haar en ellenlange benen had zal er ook wel voor iets tussen gezeten hebben. Nooit mogen meemaken met een kolenkachel. Ik heb dan ook nooit getracht een kolenkachel te kussen.
Rokers zijn doorgaans geen moeilijke mensen. Toen we het caf é uitgewezen werden, namen we al snel genoegzaam genoegen met een lapje trottoir. Meer nog. We maakten er het beste van. We deden aan “smurting”, een kruising tussen smoking en flirting. We leerden nieuwe mensen kennen, weg van onze gereserveerde tafel, en weg van de platgetreden paden die onze gesprekken geworden waren op alweer een vrijdagavond met dezelfde vrienden. Door het rookverbod in de horeca werden rokers de meest sociale mensen, hoewel door niet-rokers afgeschilderd als asociale “buitenstaanders”, letterlijke en figuurlijk. Binnenkort zullen we ook van de terrassen en trottoirs geweerd worden. Weggepest door zij die onze onderlinge band niet snappen.
Andermaal. Het is niet mijn bedoeling roken te romantiseren. En is roken gezond? Natuurlijk niet! Maar laat me dan enkele andere vragen stellen. Is de Mont Ventoux beklimmen op je 60-ste gezond? Of fietsen tijdens de avondspits? Of wijn drinken in veel te grote trendy glazen om los te komen in een saai gesprek? Is cocaïne gezond? Niet echt, maar tegenwoordig wel makkelijker te scoren dan een pak L&M na tien uur.
Binnenkort zullen we volledig uit het straatbeeld verdwijnen en enkel nog wat kunnen nasputteren als straatmuzikanten die niet langer een plaatsje in de stad toebedeeld krijgen. Geen nood echter. Eens de vluchtelingenstroom opgedroogd en we de mensen uit verre oorden in de armen gesloten hebben, komt er plaats vrij aan de rand van onze steden. Daar zullen we dan naar hartenlust de lucht kunnen bezoedelen en het drinkwater verpesten, uit het zicht van correcten en de wereldverbeteraars, eenzaam aan de eigen voordeur. En eens wij uitgestorven of verbannen zullen zijn, zullen ze U! in het vizier nemen. En uw ongezonde geneugten. Er zullen geen rokers meer zijn om alle zonden van Isra ël in de schoenen te schuiven. En wij zullen er niet meer zijn om u te beschermen.
Ben ik bij machte om te oordelen en te veroordelen? Spreek ik me uit over ongezonde geneugten van anderen? Natuurlijk niet. Ik ben God niet. God rookt Havana’s. Ik slechts… Marlboro.